Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 4.1911

DOI Heft:
Nr. 1
DOI Artikel:
Notten, M. van: Aanwinsten voor het nederlandsch Museum voor geschiedenis en kunst in 1910
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19800#0038

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
Fransche beeldhouwwerk der 13de eeuw en te volgen in de min-persoonlijke 14de eeuwsche
sculpturen dierzelfde school, terug gevonden wordt. De al iets meer realistische opvatting
van de lippen en van de oogen, die wel hun spleet-vorm behouden hebben, maar toch
reeds vleeziger zijn, dan bij oudere beeldhouwwerken, vooral echter de stofbehandeling
van den hoofddoek en het kleed met vierkant uitgesneden halsopening wijzen op lateren
tijd. Het is een type, dat in onze verzameling nog niet aangetroffen werd.

Als specimen niet nieuw, maar toch zeer welkom was de kleine eikenhouten groep
van drie figuren, die de bespotting van Christus voorstelt (fig. 4) en die, zooals de heer Waller
ook reeds had opgemerkt, geheel van dezelfde hand is, als de kruisdraging, groep van
4 personen, in de verzameling van het Ned. Museum (fig. 3). Deze laatste is reeds door Dr. Pit
in zijn werk »La sculpture hollandaise au musée national d’Amsterdam”, met de kruis-
afneming in het Aartsbisschoppelijk museum te Utrecht (fig. 5) vergeleken. Ik geloof dat ook op
de kruisdragings-groep en op den kruisdragenden Christus in het museum te Aken in verband
met deze beeldhouwwerken gewezen moet worden. (Afgebeeld door Dr. Hermann Schweitzer:
»Die Skulpturensammlung im Stadtischen Suermondt-Museum zu Aachen”, Tafel LXIV en
LXV. Vergelijk de draperie op den rechtervoet van den kruisdragenden Christus met die
op den rechtervoet van Christus in de Amsterdamsche kruisdraging). Breede, verheven
opvatting van het onderwerp spreekt uit geen hunner; wel echter een streven naar zoo
duidelijk mogelijk, verhalend uitbeelden van het gebeurde. Bovendien vindt men in elk
terug dezelfde beweeglijkheid der figuren, gelijke karakteristieke plooienval en eene over-
eenkomstige, eenigszins drooge wijze van uitvoering.

De drie eerstgenoemde groepen zijn alle als bas-relief behandeld; de achterzijden
zijn afgevlakt. Zeer waarschijnlijk behoorden zij tot een dier gesneden altaren of staties,
welke in ons land zoo zelden, in Vlaanderen en Westphalen meermalen in nog onver-
deelden staat worden aangetroffen. Waar nu bovendien de grootte der figuren in de
groepen te Amsterdam en te Utrecht nagenoeg geheel gelijk is, is het wellicht niet te
gewaagd te veronderstellen, dat deze, die wij hier naast elkaar afbeelden (fig. 3), eens
deel uitmaakten van eenzelfde geheel, dat dan blijkens de nog aanwezige kleur-sporen,
gepolychromeerd was. Indien men trachten wil deze fragmenten onder één der grootere
beeldhouwwerk-scholen in te rijen, zal bij mogelijken twijfel tusschen de Noord-Nederlandsche
groep der Neder-Rijnsche school en de Vlaamsche (Antwerper) school, toch vooral aan
de laatste gedacht moeten worden. In geen andere toch vindt men behalve de genoemde
eigenschappen, zulke expressieve, kleine koppen van ovalen vorm, met zoo diepliggende
oogkassen en vooruitspringende jukbeenderen en vooral zulk eene heftigheid in het bewegen
der lichamen.

M. VAN NOTTEN.

□ □ □

DoD

26
 
Annotationen