Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 4.1911

DOI Heft:
Nr. 2
DOI Artikel:
Overvoorde, J. C.: Hollandsche Monumenten in Britsch - Indië
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19800#0117

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
Belangrijker is op dit gebied het zuiden met de kerken te Negapatam, Cochine
en Tuticorin en Ceylon met de kerken te Colombo, Galle, Matara en Jaffna en de forten,
o.a. aldaar en vooral te Trincomale en Baticaloa. Deze gebouwen, waaronder werkelijk
belangrijke, verkeeren over het algemeen in zeer goeden toestand.

Ook de fraai bewerkte zerken hebben door de hardheid der steen gemakkelijk aan
alle nadeelige invloeden weerstand geboden en tot het goed behoud hiervan heeft zeker
medegewerkt, dat verschillende hiervan óf op gemetselde tafels geplaatst waren, óf op
onderstukken, gelijk nu nog in de begraafplaats in het fort te Sadras bij eene zerk te
zien is, waar de oude toestand bleef gehandhaafd, omdat onder de zerk nog een klein
zerkje geplaatst was. Van het in Holland zooveel voorkomen van door het erover loopen
geheel uitslijten der zerken vond ik slechts enkele voorbeelden, aangezien de gemeente
zelf gewoonlijk klein was en de zerken dus minder aan beschadiging door druk kerk-
bezoek waren blootgesteld.

Minder gelukkig is de toestand van de eenvoudige tombes en meer of min bewerkte
tafels, die van metselsteen zijn opgetrokken, welke van buiten bepleisterd is en met stucwerk
versierd. Door allerlei invloeden is hierbij het pleisterwerk gebarsten en afgevallen en is
daarna het metselwerk door het klimaat vernield. Deze monumentjes zijn echter meestal
zonder eenige kunstwaarde en het meest valt te betreuren, dat bij het verval ook de
steenen met opschriften zijn verloren gegaan. Thans wordt echter hieraan meer zorg besteed
en de plaatselijke autoriteiten zijn verplicht om jaarlijks een rapport in te dienen over
den toestand dezer werken en de hiervoor noodig geachte herstellingen en, — wat hierbij
wel de hoofdzaak is, — deze herstellingen worden gewoonlijk ook uitgevoerd en men
gaat hierbij zelfs zoo verre, dat men eenvoudige onversierde tafels van gepleisterd metsel-
werk, waarvan alle inschriften reeds lang verdwenen zijn, nog jaarlijks bijpleisterd. Een
vreemden indruk maken deze pleistervelden zonder opschrift en zonder sier, waaraan de
bijwerkingen van recenten datum duidelijk zichtbaar zijn. Het eenig bezwaar is, dat dit
bijwerken gewoonlijk door inlandsche krachten ter plaatse geschiedt, die wel eens wat te
hardhandig hierbij te werk gaan, hetgeen zeer nadeelig kan zijn wanneer er nog gedeelten
van opschriften bewaard zijn, die niet in harde zerksteen zijn gegrift, maar in reeds half
vergane zandsteen of in de op het metselwerk aangebrachte pleisterlaag zelf. Wanneer het
schoonmaken met harde voorwerpen geschiedt, wordt de beschuttende bovenlaag ver-
wijderd en wordt de zachtere ondersteen aan verweeren blootgesteld. Ook is er dan
gevaar dat het opschrift gedeeltelijk wordt weggekrabt. Ik zag o. a. te Tangacherry op
het Engelsche kerkhof een paar Indiërs op deze wijze aan het werk.

Wanneer het opschrift in de pleisterlaag is gegrift, ontstaat door het voortdurend
overpleisteren een tweeledig gevaar. Vooreerst wordt hierdoor het opschrift langzamerhand
onleesbaar, gelijk op verschillende tombes te Ahmedabad, en tevens zal de aangroeiende
pleisterlaag allicht gaan af brokkelen en het opschrift geheel verdwijnen.

Een ongunstige uitzondering maakt het kerkhof te Chiusurah bij Calcutta, waar
veel tombes zijn ingestort en de losse plaatjes met opschriften over het kerkhof verspreid

106
 
Annotationen