Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 4.1911

DOI issue:
Nr. 3
DOI article:
Hoefer, Frederic Adolph: Mededeelingen over de monumenten van Deventer
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19800#0127

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
Reyd :) en Hooft1 2) getuigen, dat velen in hun tijd Deventer nog voor de derde koopstad
houden, alleen onderdoende voor Antwerpen en Amsterdam. De handel op Bergen in
Noorwegen was zoo belangrijk, dat die handelaars een afzonderlijk gilde 3) vormden, »De
Sociëteit der Bergvaarders”, die sedert de 15de eeuw in de St. Olof in de Lange Bisschops-
straat hun vergaderhuis hadden. De handel der stad omvat in de 16de eeuw het geheele
noordwesten van Europa, zijn verbindingen strekten zich uit van Lijfland en Noorwegen
tot in Westfalen en de Rijnstreken, zuidwaarts tot in Brabant en Vlaanderen. Zwaar leed de
handel door het onbevaarbaar worden van den IJsel voor zeeschepen, hetgeen reeds begon
in de tweede helft der 15de eeuw; door de oorlogen met Karei van Egmond en ten slotte
door de gevolgen van den opstand tegen Spanje 4 5 6).

Vermelding verdient in verband hiermede, dat op den Brink in 1353 een kapelletje
was opgericht, dat eerst bij besluit van Schepenen en Raad van 20 Februari 1650 werd
afgebroken. Het droeg den naam van Roggestapel en wordt beschreven als bestaan te
hebben uit een zeskantig voetstuk, hoog 5 voet, waarop een ronde pilaar, hoog 10 of
11 voet, dragende een driekantig kapelletje, waarin een Lieve Vrouwebeeld was geplaatst.
De drie openingen waren met glas gesloten. Bij dit kapelletje was de stapelplaats van de
rogge, door de Berg- en Brinkpoort ingevoerd, vandaar dat men het kapelletje »De
Roggestapel’’ noemde ’). Op den Brink werd ook het marktkruis opgericht.

De Vesting. — Vóór de vesting lag een landweere, een aarden wal, op bepaalde
punten van koerhuizen voorzien en ter plaatse, waar een weg den wal doorsneed, van
een ronneboom tot afsluiting.

Volgens de oudste plattegronden was de vesting zelf van een dubbelen muur met
torens en poorten voorzien. Dit was reeds een latere wijze van versterking. De eerste
ommuring zal wel evenals overal elders bestaan hebben uit één enkelen muur, waarvoor
later een lagere verrees.

Op last van Prins Maurits werd in 1597 door Adriaen Anthoniszoon van Alkmaar
begonnen de sterkte aan de landzijde vóór de buitengracht van aardewerken te voorzien,
die in 1621 voltooid waren. Deze bestonden uit zeven onderling verbonden bolwerken.
Deze heetten achtereenvolgens van links naar rechts met inbegrip van den zoogenaamden
Graaf van Buren G) : het Molenbolwerk, het Justitiebolwerk, het Hellenbohverk, het Pikeur-
bolwerk, het Verkensbolwerk, het Nassaubelwerk en het Prinzenbolwerk. Bovendien werden
in de buitengracht tusschen die bastions vijf ravelijnen of halve manen aangelegd. In
1628 breidde men deze werken weer uit en werden namens Llunne Hoogmogenden aan-

1) Van Reyd, »Hist. der Ned. Oorlogen”, 6e boek.

2) Hooft, «Ncd. Idist.”, 25e boek.

3) In het Deventer Archief wordt dit St. Olofsgilde het eerst in 1476 genoemd.

4) Zie Dr. J. de Hullu, «Bescheiden betr. de Hervorming in Overijssel ', 1899, blz. 3 vlg.

5) Dumbar, «Kerk- en Wereldl. Deventer”, I, blz. 15; «Overijsselsche Almanak”, 1850, blz. 90
en «Bijdragen t. d. Gesch. van Overijsel”, I, blz. 358 vlg.

6) Het bastion werd in 1883 geslecht en heette later Bastion I.

116
 
Annotationen