Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 4.1911

DOI issue:
Nr. 4
DOI article:
Monumentenbescherming in het Buitenland
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19800#0214

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
Duitschland is den len Juni 1911 in Oldenburg in werking getreden. In tegenstelling tot
de Hessische wet heeft men ook een bepaalde groep van roerende monumenten onder
wettelijke bescherming gesteld. Deze wet betreft namelijk niet alleen gebouwen, die uit
een kunsthistorisch oogpunt belangrijk zijn, prae-historische en natuur-monumenten met
hun omgeving, maar tevens al die verplaatsbare voorwerpen, wier behoud wegens hunne
beteekenis voor de geschiedenis, vooral voor de kunst- of cultuur-geschiedenis en natuurlijke
historie van het Groothertogdom, van algemeen belang zijn.

Om een zoo vèr strekkende wet, wier handhaving door een willekeurige uitlegging
van het begrip »in ’t algemeen belang voor de cultuur-geschiedenis van het land” zeer
verzwaard of wel geheel onmogelijk gemaakt dreigde te worden, inderdaad naar wensch
te kunnen doorvoeren, is bepaald dat er een Denkmalliste aangelegd zal worden van de
gebouwen, en van de verplaatsbare kunstvoorwerpen.

De »Denkmalschutzbehörde” is voor het Groothertogdom Oldenburg het ministerie
van binnenlandsche zaken, voor het vorstendom Lübeck en voor Birkenfeld de regeering
aldaar. Door deze »Behörden” wordt de lijst gehouden. Iedereen kan inzage van deze
lijst verkrijgen. De eigenaar van een gebouw, een natuur-monument of kunstwerk ontvangt
bericht, wanneer zijn eigendom op die lijst wordt geplaatst.

Door dit bericht verkrijgt die inbrenging op de lijst kracht van wet, doch
het staat den persoon in kwestie vrij binnen twee weken een klacht hierover bij het
kantongerecht in te dienen. Tot hulp en raad van de »Behörde” is een »Denkmalsrat”
benoemd, waartoe ook de »Denkmalpfleger” als deskundigen behooren. De laatsten
(telkens één voor voortbrengselen van kunstnijverheid en twee of drie voor gebouwen)
hebben de regeering er op opmerkzaam te maken indien een der monumenten dreigt
vernietigd of verknoeid te worden en moeten de regeering voorstellen doen aangaande
het op de lijst brengen van nog niet ingeschreven monumenten. In geval van gevaar
kan dat dan oogenblikkelijk geschieden.

Het belangrijkste blijft dus steeds de inschrijving op de lijst. De omstandigheid, dat
vooral in de laatste jaren waardevolle kunstvoorwerpen, vooral uit de Katholieke kerken
in het Zuiden van Oldenburg, uit het land verdwenen en door handelaars of groote
musea opgekocht zijn, is de aanleiding geweest, dat men deze wet zoo veel omvattend
gemaakt heeft. Toch kan de eigenaar nog vrij genoeg met zijn eigendom omspringen,
daar hij slechts verplicht is, indien hij wil verkoopen, het eerst aan den staat aan te
bieden. De bedoeling is dan ook alleen, te kunnen verhinderen, dat plotseling en in alle
stilte een voor het vaderland waardevol monument over de grenzen verdwijnt. Ook
beschermt de wet, door opname van stukken in de lijst, in veel gevallen den eigenaar
tegen schade, die hem door een sluwen kooper berokkend zou kunnen worden; want
vele particulieren zijn in het bezit van een waardevol kunstvoorwerp zonder zich in het
minst van de beteekenis ervan bewust te zijn.

In de eerste plaats is deze wet echter gemaakt in ’t belang van ’t algemeen, in
’t belang van het land. Zoo vallen de Zuid-Duitsche en buitenlandsche kunstproducten,

203
 
Annotationen