Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 4.1911

DOI Heft:
Nr. 5
DOI Artikel:
Beelaerts van Blokland, Willem A.: De grafheuvels op de Doorwerthsche Heide
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19800#0252

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
Wat een deskundige, die bij zijn onheilig werk toch met zekere pieteit te werk gaat,
omdat hij alleen op die wijze resultaten van zijn arbeid kan verwachten, moet worden
toegestaan, behoort echter verboden te zijn voor iedere(n) leek :).

Dat in dit geval inderdaad gravenschennis en niets anders heeft plaats gehad,
is een ieder duidelijk, die een onderzoek ter plaatse instelt. Er is in de tumuli gegraven
zóó als een roover zulks zoude doen. Niet één grafheuvel is in zijn geheel afgegraven,
ja zelfs niet voor de helft. In eiken heuvel is eene sleuf gegraven tot het hart, hetwelk
vervolgens is omgewoeld. Het is mij dan ook geheel onbegrijpelijk, hoe Dr. Holwerda
uitsluitend op grond van déze opgravingen kon worden verweten, dat zijne benaming
»koepelgraf” onjuist is. Op zoo lichtvaardige wijze kunnen m.i. wetenschappelijke onder-
zoekingen niet worden gelogenstraft. Aan het feit, dat Mevrouw Goekoop enkele
voorwerpen niet naast elkander, maar in verschillende zandlagen boven elkaar in de
grafheuvels vond, hetgeen op zichzelf reeds voor haar voldoende was om de koepelgraf-
theorie ten eenenmale te verwerpen, meen ik alle bewijskracht te moeten ontzeggen1 2 3),
daar dan in de allereerste plaats had moeten zijn bewezen, dat die voorwerpen niet alleen
volmaakt gelijktijdig zijn, maar ook op geen later tijdstip op die plaats kunnen zijn
gekomen.

Bij mijn bezoek aan de verstoorde graven is mij voorts opgevallen, dat blijkbaar
slechts datgene is medegenomen, wat in de oogen van een ieder het medenemen waard
is, t. w. wat gaaf was of althans herstelbaar. Dat niet alle stukjes been zijn verzameld,
kan mij niet verbazen, al bevreemdt het mij wel, dat niet de grootste en meest zeggende
zorgvuldig zijn bewaard, omdat die uit een anthropologisch opzicht zeker van belang
zijn. Het verwonderde mij echter wel in hooge mate nog een groot gedeelte van eene
urn te vinden met de door fijne worteltjes bijeengehouden beenderen daarin. Bij een
waarlijk wetenschappelijk onderzoek zouden dergelijke vondsten niet achteloos zijn blijven
liggen, waar de arbeider ze uitgroef en neerlegde. Deze ontdekking deed ik bij den
grafheuvel, welke het laatst werd onderzocht, n.1. die bij de boerderij van Laag-Wolfheze.
Mevrouw Goekoop deelt mede, dat al dadelijk bij het afplaggen van den top (van dezen
heuvel) twee spaden diep 3) de grove asch-urn met beenderen gevuld te voorschijn kwam,
terwijl de heuvel zelf niets bevatte dan een stuk verkoold hout, waaraan verkalkt been
vastzat. Deze enkele regels, welke het geheele verslag der opgravingen inhouden, geven
zeker geen hoogen dunk der verrichte werkzaamheden en evenmin eene ook maar eenigszins
bevredigende beschrijving van het gevondene. Om in het laatste althans eenigermate te

1) Vergelijkingen gaan nooit op, doch ik zoude er hier toch aan willen herinneren, dat
vivisectie — hoe afkeurenswaardig in het algemeen ook — nut kan hebben, zoo die door een man
van wetenschap wordt gepleegd.

2) Dat de Ilias hier als bewijs kan dienen, kan bezwaarlijk in ernst gemeend zijn, zoodat ik
daar niet bij stil zal staan.

3) Hier is inderdaad wel afdoend »afgeplagd”; bij een wetenschappelijk onderzoek gaat men
n. t. voorzichtiger te werk.

241
 
Annotationen