Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 4.1911

DOI Heft:
Nr. 5
DOI Artikel:
Hoefer, Frederic Adolph: Verlag van de handelingen van de samenkomst van de vereenigingen voor "Denkmalpflege" en "Heimatschutz" in Salzburg op 13 tot 16 September 1911
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19800#0283

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
Ten slotte hield Prof. Dr. Strzygowski uit Weenen een voordracht met lichtbeelden
over de monumenten van Salzburg, waarbij uitgevoerde en voorgenomen schendingen
van het stedenschoon vermeld werden.

Den volgenden dag sprak Prof. Dr. Clemen uit Bonn over de vorderingen en de
ontwikkeling van de monumentenzorg in Duitschland.

Spreker wierp de vraag op, of men in het laatste tiental jaren van een ontwikkeling
kon spreken? In 1900, herinnerde hij, had zich Kornelius Gurlitt het eerst en beslist
uitgesproken voor het werken aan monumenten in den zin en in den samenhang met de
levende kunst en in de ontwikkeling van de laatste tiental jaren bleek deze gedachte de
leiddraad te zijn. In de wetgeving van de monumentenbescherming in Duitschland was
de mogelijkheid van een regeling door en voor het Rijk geheel uitgesloten.

Alles schijnt men aan de wetgeving van de verschillende landen over te laten.
Een bepaalde wetgeving voor monumentenbescherming heeft slechts het groothertogdom
Hessen, in zijn soort een model, met mazen en voorschriften, die de scherpte der bepalingen
verzachten.

In de laatste maanden heeft het groothertogdom Oldenburg eveneens een wetgeving
op dit gebied gekregen, berustende op den grondslag van het aanwezig zijn van een
monumentenlijst verdeeld in klassen. In de Zuid-duitsche en Midden-duitsche Staten berust
de bescherming van de monumenten op rechten van den Staat of op andere bepalingen.
Het koninkrijk Pruisen heeft pogingen gedaan, om in zijne wet van 15 Juli 1907 tegen
schending van bepaalde gedeelten van het land met plaats- en landschapsschoon de
bescherming van monumenten in te vlechten. Deze wet zou een wet voor monumenten-
bescherming zijn, wanneer overal de voorgeschreven bepalingen («Ortsstatute”) door de
gemeenten gelijkmatig uitgevaardigd en behoorlijk gehandhaafd werden. De moeilijkheid
ligt vooral ook hierin, dat vele gemeenten talmen. Dit laatste bezwaar wordt in de Saksische
wet, op grondslag van de Pruisische ontworpen, ontweken, daar hebben de Staatsbesturen
het recht plaatselijke bepalingen te maken, wanneer de gemeenten in gebreke blijven of
weigerachtig zijn. Bovendien is die wet niet alleen toepasselijk op bepaalde streken, maar
strekt zich over het geheele koninkrijk uit. Spreker herinnerde er aan, dat al deze wettelijke
bepalingen slechts middelen zijn, het ideaal zou zijn, wanneer de zorg voor de monumenten
in alle volksklassen doordrong en een wet overbodig was.

Wat de organisatie betreft zijn groote en belangrijke vorderingen op te merken.
In Pruisen heeft de zucht tot decentralisatie nog grootere afmetingen aangenomen. Het
toezicht en het praktische werk gaan hoe langer hoe meer op de provinciën over met de
neiging hen ook geldelijke offers te laten brengen.

In Zuid-duitschland met name in Beijeren heerscht een geest van centralisatie.
Beijeren bezit in zijn «General Konservatorium”, dat over een talrijke staf van kunst-
historische en kunsttechnische werkkrachten beschikt, een voorbeeld tot navolging.

Overal blijkt de noodzakelijkheid van het hebben van ambtenaren («Konservatoren”
of «Denkmalpfleger”) met algeheele persoonlijke verantwoordelijkheid. Onder de grootere

272
 
Annotationen