Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 4.1911

DOI issue:
Nr. 5
DOI article:
Hoefer, Frederic Adolph: Mededeelingen omtrent de zorg voor de monumenten in Oostenrijk
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19800#0295

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
»Zentralkommission” binnen hun gebied en staat over de voorwerpen, waarover zij gesteld
zijn, onmiddellijk met de betrokken besturen, lichamen en personen in verbinding. Voor
het geval, dat de beide »Landeskonservatoren” van eenzelfde gebied, het over een onderwerp
niet eens kunnen worden, moet de zaak voor het «Staatsdenkmalamt” gebracht worden.

Onder dit »Staatsdenkmalamt” behooren verder:

a. sloopingen;

b. wijzigingen aan monumenten, die het uiterlijk geheel zouden veranderen.

c. zaken, waarvan de beslissing bij een ministerie berust, of waarvoor de tusschen-
komst van het »Staatsdenkmalamt” wordt ingeroepen.

d. andere zaken, waarvan de behandeling zich het »Staatsdenkmalamt” bepaald
heeft voorbehouden.

Het behandelen van zaken in het »Staatsdenkmalamt” moet berusten op de
samenwerking van de kunsthistorische, technische en rechtskundige ambtenaren, waarbij echter
steeds het zakelijk karakter van de »Zentralkommission” in het oog gehouden moet worden.

Bij belangrijke onderwerpen moeten de »Generalkonservatoren” medewerken. Zij
moeten ook de werkzaamheden van de »Landeskonservatoren” nagaan en de te benoemen
kunsthistorisch en technische ambtenaren voorstellen.

Tot kunsthistorische of technische ambtenaren van de »Zentralkommission” komen
slechts mannen in aanmerking, die een bepaalde opleiding genoten hebben. Het bewijs
hiervoor bestaat bij de kunsthistorische ambtenaren uit den doktorstitel in de philosophie
— hoofdvak: kunstgeschiedenis, oudheidkunde of praehistorie — aan een binnenlandsche
hoogeschool; bij de technische ambtenaren in de beide examens (Fachprüfungen) uit het
«Hochbaufach” aan een binnenlandsche technische hoogeschool. Voorkeur genieten zij, die
den technischen doktorstitel bezitten of het eindbewijs van de «Architecturschule” van
een binnenlandsche kunstakademie.

Na de oprichting van een cursus voor monumentenzorg zullen de aspiranten bovendien
het bewijs van het doorloopen van dezen cursus nog moeten overleggen.

Aan het hoofd van het »Kunsthistorische Institut’1 wordt tegen vergoeding een
professor van een hoogeschool benoemd.

Ter zijner beschikking worden de noodige kunsthistorische en technische ambtenaren
en verder hulppersoneel gesteld. De benoeming hiervan staat, nadat de goedkeuring door
den voorzitter van den protector verkregen is, aan den Minister »für Kultus und Unterricht.”

De eischen, waaraan deze ambtenaren moeten voldoen zijn dezelfde als die wij
boven reeds vermelden. Het «Kunsthistorische Institut” heeft ten doel:

a. het vervaardigen van een algemeene wetenschappelijke Oostenrijksche »Kunst-
topographie”;

b. het maken van monographiën van belangrijke monumenten of groepen van
monumenten;

c. het toezicht op de musea van het rijk of door het rijk gesubsidieerde verzamelingen;

d. het organiseeren en leiden van een cursus voor monumentenzorg;

284
 
Annotationen