Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 4.1911

DOI issue:
Nr. 5
DOI article:
Boekbespreking
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19800#0306

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
zonderd van de buitenwereld, waaruit slechts spaarzaam bericht kwam, en die hun daardoor
nog minder belang inboezemde dan ze toch reeds deed.

Zij leefden hun eigen leven, de jonkers in dit «paradis des nobles”, oppermachtig
in hun dorpen, nog met het trotsch gevoel althans in hun gewest een afzonderlijke «stand”
te zijn. Maar dat zou niet altijd duren: geldgebrek bij de edelen en omhoogstijgen van
het stedelijk patriciaat, bracht de vermenging, die aan die afscheiding een eind maakte;
voor zoover de vermenging niet plaats had, was het den meesten edelen onmogelijk hun
staat te handhaven. Nog vóór de revolutie werkelijk uitbrak waren vele adellijke huizingen
onbewoond, verkocht of gesloopt.

Zoo hielden de meeste havezathen van hun middeneeuwsch karakter weinig over, zij
vergroeiden tot stille land-
huizen, onder den schaduw
hunner boomen zich spiegelend
in het effen vlak hunner vijvers.

Door belangstelling bovendien
waren zij niet verwend. De
deftige huizingen langs Hol-
landsch duinzoom, in «zege-
pralend Kennemerland”, of de
«arcadien” van Sticht en Gooi,
trokken door deftige praal de
aandacht van den vreemdeling;
teekenaar en graveur brachten
ze in beeld en de dichters van
den dag zongen haar lof. Wie
kwam in zoo’n achterhoek?

Toch eens, in 1726, bezocht
een drietal oudheidminnaars in
een eigen met drie paarden be-
spannen postwagen Twenthe:

Andries Schoemaker met zijn twee vrienden de teekenaars C. Pronk en A. de Haan, van welke
beide een groot deel der prenten uit den «Tegenwoordigen Staat’ af komstig is. Het is niet
onwaarschijnlijk, dat met dit werk ook deze rondreis verband hield. Schoemaker beschrijft
ons eenmaal hoe ze op zoo’n stille havezathe ontvangen worden : «Daar, (op het huys Egede
aan de Regge) soo als wij daar quamen rijden stond de Heere, Antonie Adolf van Haersolte,
majoor der Staatsche Ruiterije — met zijn dochter en sagen ons aankomen; wij hielden
voor de plaetse stil en versochten om de plaetse te mogen uytteekenen, dat ons aenstonds
geaccordeert werde: dies gonk monsieur Pronk en de Haan van de wagen, doch lek
bleef sitten, omdat lek oordeelde het nijt lang werk te sullen sijn. Daarop quam dien
beleefden heer aen den wagen en noodigde mijn seer vriendelijk om af te komen; lek

Gesneden deur op het Huis Saasfeld.

295
 
Annotationen