DOI Heft:
Nr. 6
DOI Artikel:Overvoorde, J. C.: Een wenig bekend Altaarstuk van Cornelis Engebrechtsz
DOI Seite / Zitierlink: https://doi.org/10.11588/diglit.19800#0317
versierd 1 2). De voorgrond is met plavuizen gedekt, die in schuine lijn naar het midden
van het altaarstuk toeloopen. De doorkijk door en langs de zuilenrij toont een slechts
even aangegeven landschap en wolken.
Boven de knielende vrouwen zijn hare wapenschilden opgehangen, respectievelijk
met de wapens van Lochorst, Heerman en Stoop, gehalveerd met het wapen van Van
der Does, bestaande uit 5+4 gouden ruiten op een veld van rood.
Het linkerluik (op de afbeelding rechts) vertoont de drie echtgenooten, ook allen
met gevouwen handen, geknield, en in twee rijen. Vooraan knielen Lochorst en LIeerman,
beiden in harnas en maliënkolder, waarover hun wapenrok; Lochorst op een groen
kussen, waarvóór zijne handschoenen en zijn stormhelm liggen, en Heerman op een rood
kussen, waarvóór zijn helm en handschoenen. Hij heeft achter de handen, doch niet in
zijn hand, een palmenveer, die aantoont dat hij een tocht naar het Heilige land heeft
gemaakt. De wijze, waarop de veer eenigszins buiten het figuur is geschilderd, doet ver-
moeden, dat deze er eerst later is bijgevoegd, nadat de bedevaart was volbracht.
Achter hen is Stoop afgebeeld, ook in knielende houding, doch zonder de pracht
van zijn adellijke zwagers. Hij draagt als patriciër een zwart fluweelen overkleed met bont,
waaronder een paarsch onderkleed met zwarten kraag met gedamasceerde bloemen te
voorschijn komt.
Achter hen staat Sint Joris als beschermheilige, in een rijk bewerkt harnas en
maliënkolder, waarover een borststuk, waarop het roode kruis geschilderd is. De helm en
de armstukken zijn fraai gedreven en de helm is versierd met pluimen van rood, blauw
en goud. Hij houdt een lans met een vaan met rood kruis op witten grond in de hand
en achter hem is de draak zichtbaar.
De achtergrond en de tegels op den voorgrond zijn gelijk behandeld als op het
andere vleugelstuk en ook hier hangen boven de afgebeelde personen de wapenschilden,
waarbij echter het wapenschild van Heerman boven Lochorst en dat van Lochorst boven
Heerman is geplaatst. Van deze wapenschilden wijken er twee eenigszins af van die,
welke op de wapenkaart van G. van Rijckhuysen (uit 1758) zijn vermeld. Het schild
van Lochorst, een zwart uitgeschulpt kruis op een veld van goud, is gelijk aan dat bij
Van Rijckhuysen, doch bij Heerman geeft het schilderij slechts het eenvoudig wapen, een
rond ankerkruis op een veld van goud, terwijl de wapenkaart in het eerste kwartier van
het kruis nog een meerman in zwart afbeeldt. Op de in het Leidsch archief bewaarde
zegels komt het wapen overeen met dat op het schilderij :!)- Het wapen van Stoop wordt
gevormd door drie omgekeerde kommetjes in goud op een blauwen grond, terwijl op de
wapenkaart de kommetjes (2 + 1) elk versierd zijn met twee banden en in het midden
een zilveren schild is geplaatst met een staanden leeuw in zwart en tusschen de twee
1) Het marmer der zuilen is minder gelukkig weergegeven en met rood en groen geaderd.
2) Archief van het St. Barbara-klooster Inv. 33 (1510) en van het St. Agnes-klooster Inv. 41
(1520), beiden als schepen, en St. Michaëlsklooster Inv. 54 (1515) als particulier.
306
van het altaarstuk toeloopen. De doorkijk door en langs de zuilenrij toont een slechts
even aangegeven landschap en wolken.
Boven de knielende vrouwen zijn hare wapenschilden opgehangen, respectievelijk
met de wapens van Lochorst, Heerman en Stoop, gehalveerd met het wapen van Van
der Does, bestaande uit 5+4 gouden ruiten op een veld van rood.
Het linkerluik (op de afbeelding rechts) vertoont de drie echtgenooten, ook allen
met gevouwen handen, geknield, en in twee rijen. Vooraan knielen Lochorst en LIeerman,
beiden in harnas en maliënkolder, waarover hun wapenrok; Lochorst op een groen
kussen, waarvóór zijne handschoenen en zijn stormhelm liggen, en Heerman op een rood
kussen, waarvóór zijn helm en handschoenen. Hij heeft achter de handen, doch niet in
zijn hand, een palmenveer, die aantoont dat hij een tocht naar het Heilige land heeft
gemaakt. De wijze, waarop de veer eenigszins buiten het figuur is geschilderd, doet ver-
moeden, dat deze er eerst later is bijgevoegd, nadat de bedevaart was volbracht.
Achter hen is Stoop afgebeeld, ook in knielende houding, doch zonder de pracht
van zijn adellijke zwagers. Hij draagt als patriciër een zwart fluweelen overkleed met bont,
waaronder een paarsch onderkleed met zwarten kraag met gedamasceerde bloemen te
voorschijn komt.
Achter hen staat Sint Joris als beschermheilige, in een rijk bewerkt harnas en
maliënkolder, waarover een borststuk, waarop het roode kruis geschilderd is. De helm en
de armstukken zijn fraai gedreven en de helm is versierd met pluimen van rood, blauw
en goud. Hij houdt een lans met een vaan met rood kruis op witten grond in de hand
en achter hem is de draak zichtbaar.
De achtergrond en de tegels op den voorgrond zijn gelijk behandeld als op het
andere vleugelstuk en ook hier hangen boven de afgebeelde personen de wapenschilden,
waarbij echter het wapenschild van Heerman boven Lochorst en dat van Lochorst boven
Heerman is geplaatst. Van deze wapenschilden wijken er twee eenigszins af van die,
welke op de wapenkaart van G. van Rijckhuysen (uit 1758) zijn vermeld. Het schild
van Lochorst, een zwart uitgeschulpt kruis op een veld van goud, is gelijk aan dat bij
Van Rijckhuysen, doch bij Heerman geeft het schilderij slechts het eenvoudig wapen, een
rond ankerkruis op een veld van goud, terwijl de wapenkaart in het eerste kwartier van
het kruis nog een meerman in zwart afbeeldt. Op de in het Leidsch archief bewaarde
zegels komt het wapen overeen met dat op het schilderij :!)- Het wapen van Stoop wordt
gevormd door drie omgekeerde kommetjes in goud op een blauwen grond, terwijl op de
wapenkaart de kommetjes (2 + 1) elk versierd zijn met twee banden en in het midden
een zilveren schild is geplaatst met een staanden leeuw in zwart en tusschen de twee
1) Het marmer der zuilen is minder gelukkig weergegeven en met rood en groen geaderd.
2) Archief van het St. Barbara-klooster Inv. 33 (1510) en van het St. Agnes-klooster Inv. 41
(1520), beiden als schepen, en St. Michaëlsklooster Inv. 54 (1515) als particulier.
306