voor was het noodig een deel van de kleine crypt lager te welven. De oorspronkelijke
toestand was echter anders : de kleine crypt was tot het graf op ééne hoogte overkluisd.
Het muurtje tusschen crypt en graf rees dus boven den kerkvloer uit, en de vloer
lag, van hier af, twee of drie treden hooger. Dit gegeven, waarvan het uitnemend belang
allen vroegeren onderzoekers is ontgaan, geeft een sleutel tot de bouwgeschiedenis
van de kerk.
Dit alles weet ik nu, maar ik heb het eerst
kunnen achterhalen, toen ik langs anderen weg de
bouwgeschiedenis reeds gevonden had. Want eerst
zeer onlangs zijn de restauratie-ontwerpen van
Dr. Cuypers terechtgekomen, die mij den weg
deden vinden naar het bij het Dept. van B. Z.
berustende dossier betreffende de herstellingswerken,
waardoor de losse papieren van Van den Bergh
eerst goed begrijpelijk werden. Zoolang ik deze
gegevens niet kende, moest ik, wegens het hoogte-
verschil in de overwelving, twijfelen aan de eenheid
van de kleine crypt. Daarom liet ik een strook
van haren zuidwand van het pleisterwerk ontdoen.
Het bleek toen, dat de geheele muur uit ononder-
broken, doorgaand werk bestond, en verdere ont-
blootingen bewezen, dat het scheidingsmuurtje, in
de twee oorspronkelijke hoeken, met de zijmuren
in verband was opgetrokken (zie den zuidwestelijken
hoek op afb. 8), zoodat ook de kleine crypt en het
graf tegelijkertijd moesten zijn gebouwd.
Nu kwam ik tot de vraag: hoe waren deze
ruimten toegankelijk vóór de vieringscrypt bestond ?
Om dit te achterhalen heb ik eerst den westwand
van het graf onderzocht. Toen hier, langs den
grond over de volle breedte van den wand, en,
in de hoeken, ook van de zijmuren, een breede
strook pleister was weggenomen, viel te constateeren,
dat de westwand met de zijmuren in verband was
gemetseld (zie den noordelijken hoek op afb. 9),
dat hij dus de oorspronkelijke sluiting vormde, en dat hij nimmer eene deur had gehad.
Daar tegen den westwand bij de restauratie een schildering is aangebracht, moest ik zijne
bovenhelft onaangeroerd laten. Sedert heb ik echter in het dossier van B. Z. een aan-
teekening van Deken Rutten aangetroffen, blijkens welke men, tijdens de restauratie, in
de noordelijke bovenhelft een met een dun muurtje van ruw metselwerk gedicht gat heeft
Afb. 10. Scheimuur tusschen kleine crypt
en vieringscrypt, noordelijke hoek:
geen verband.
32
toestand was echter anders : de kleine crypt was tot het graf op ééne hoogte overkluisd.
Het muurtje tusschen crypt en graf rees dus boven den kerkvloer uit, en de vloer
lag, van hier af, twee of drie treden hooger. Dit gegeven, waarvan het uitnemend belang
allen vroegeren onderzoekers is ontgaan, geeft een sleutel tot de bouwgeschiedenis
van de kerk.
Dit alles weet ik nu, maar ik heb het eerst
kunnen achterhalen, toen ik langs anderen weg de
bouwgeschiedenis reeds gevonden had. Want eerst
zeer onlangs zijn de restauratie-ontwerpen van
Dr. Cuypers terechtgekomen, die mij den weg
deden vinden naar het bij het Dept. van B. Z.
berustende dossier betreffende de herstellingswerken,
waardoor de losse papieren van Van den Bergh
eerst goed begrijpelijk werden. Zoolang ik deze
gegevens niet kende, moest ik, wegens het hoogte-
verschil in de overwelving, twijfelen aan de eenheid
van de kleine crypt. Daarom liet ik een strook
van haren zuidwand van het pleisterwerk ontdoen.
Het bleek toen, dat de geheele muur uit ononder-
broken, doorgaand werk bestond, en verdere ont-
blootingen bewezen, dat het scheidingsmuurtje, in
de twee oorspronkelijke hoeken, met de zijmuren
in verband was opgetrokken (zie den zuidwestelijken
hoek op afb. 8), zoodat ook de kleine crypt en het
graf tegelijkertijd moesten zijn gebouwd.
Nu kwam ik tot de vraag: hoe waren deze
ruimten toegankelijk vóór de vieringscrypt bestond ?
Om dit te achterhalen heb ik eerst den westwand
van het graf onderzocht. Toen hier, langs den
grond over de volle breedte van den wand, en,
in de hoeken, ook van de zijmuren, een breede
strook pleister was weggenomen, viel te constateeren,
dat de westwand met de zijmuren in verband was
gemetseld (zie den noordelijken hoek op afb. 9),
dat hij dus de oorspronkelijke sluiting vormde, en dat hij nimmer eene deur had gehad.
Daar tegen den westwand bij de restauratie een schildering is aangebracht, moest ik zijne
bovenhelft onaangeroerd laten. Sedert heb ik echter in het dossier van B. Z. een aan-
teekening van Deken Rutten aangetroffen, blijkens welke men, tijdens de restauratie, in
de noordelijke bovenhelft een met een dun muurtje van ruw metselwerk gedicht gat heeft
Afb. 10. Scheimuur tusschen kleine crypt
en vieringscrypt, noordelijke hoek:
geen verband.
32