Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 9.1916

DOI Heft:
[Nr.1]
DOI Artikel:
Kalf, Jan: Opgravingen in de St. Servaaskerk te Maastricht
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19805#0052

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
bestaan had, kon ik haar niet zonder nader onderzoek aanvaarden, en besloot dus na te
gaan of de breedere pijlers inderdaad waren verbreed. Daartoe liet ik, bij den zuidelijken
pijler, een deel van den zuidkant (den buitenkant dus) van de pleisterlaag ontdoen. Het
resultaat stelde teleur (zie afb. 17): men kan wel zien, dat er aan dezen pijler geknoeid
is, maar dat hij verbreed zou zijn, laat zich noch ontkennen noch bevestigen. Ik heb
toen den noordelijken pijler aan binnen- en buitenkant van het pleister laten ontdoen.
De buitenzijde was alweer weinig beslissend, maar bij den binnenkant ontbrak elke aan-
duiding van eene verbreeding (zie afb. 18).

Opmerkelijk scheen mij, dat bij beide pijlers de oostelijke hoeken zoo weinig
kantig waren bewerkt, maar van het meeste belang, dat aan den buitenkant der pijlers

wèl, aan den binnenkant niet scheen ver-
anderd te zijn J). Een onregelmatigheid in
de muren boven de onderzochte pijlers kreeg
daardoor bijzonder gewicht. Zoowel aan den
noord- als aan den zuidkant van het midden-
schip n.1. vertoonen de bovenmuren, tusschen
den impost der pijlers en de waterlijst, een
geringe, door pleister bijgeronde verdikking.
Aan den zuidelijken muur is zij nauwelijks
te meten, in den noordmuur bedraagt zij
3 c.M. en bevindt zij zich op 0.17 M.
oostelijk van den westkant van den pijler
(zie afb. 15).

Ik vroeg mij af wat die verdikking kon
beduiden ... en kreeg een gelukkigen inval:
»er moet hier” — zoo redeneerde ik — »een
muur dwars door de middenbeuk hebben ge-
staan ; hier eindigde dan vroeger het schip
en begon het choor : die verdikking wijst op
een triomfboog".

Ik laat in het midden of de verdikking inderdaad met een triomfboog iets te maken
heeft — de veronderstelling was nuttig. Want zij deed mij verder overwegen: »als bij deze
pijlers het choor begon, dan eindigden hier ook de zijbeuken, en het onregelmatige werk,
dat wij aan den buitenkant der pijlers vonden, wijst dus op de afbraak van de sluitwanden
der zijbeuken. Maar dan moet ik, onder den vloer, de grondslagen van die sluitwanden
nog vinden.” Zoo liet ik dan in de zuidelijke zijbeuk, tegen den breeden pijler aan, den
vloer opbreken en toen kwam, nog geen halven meter daaronder, een 1.13 M. dikke
dwarsmuur voor den dag, met den pijler in verband gewerkt, en ten zuiden aansluitend

1) De schuine groef, die men op den pijler (afb. 18) ziet (ook aangegeven op afb. 3), is de moet
van een in de 18de eeuw daarlangs gelegde trap, naar het z.g. »balcon”, toen voor de viering uitgebouwd.

40
 
Annotationen