Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 9.1916

DOI Heft:
[Nr.1]
DOI Artikel:
Kalf, Jan: Opgravingen in de St. Servaaskerk te Maastricht
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19805#0053

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
bij den zijbeukmuur, doch hier, aan den oostkant, over een deel van zijne dikte weggebroken,
om de latere verlenging in oostelijke richting van den zijbeukmuur in den bestaanden muur
te kunnen inwerken. In de noordelijke zijbeuk kon ik bezwaarlijk laten graven wegens de
nabijheid der Sacramentskapel. Toch vond ik ook hier het bewijs, dat er een sluitwand
gestaan had, want de buitenkant van den middenschipsmuur vertoont, onder het dak van
de zijbeuk, een 0.92 M. breede strook van later ingezette steenen, juist op de plaats, waar
de sluitwand aan den middenschipsmuur moet verbonden geweest zijn.

De zijbeuken waren dus oorspronkelijk slechts zeven traveen diep. Denkt men zich
nu de teruggevonden oostelijke sluitwanden
der zijbeuken dwars door het middenschip
verbonden, dan blijkt de aldus ontworpen
scheiding samen te vallen met den muur,
die — in den benedenbouw — het z.g. graf
van St. Servaas scheidt van de kleine crypt.

Ik bewees reeds, dat die muur vroeger boven
den vloer van het schip uitrees, en dat,
ten oosten, de vloer twee of drie treden
hooger lag. Zoo is dan geen twijfel meer
mogelijk: hier begon, in de oude kerk, het
verhoogde priesterchoor.

De grootere breedte der merkwaardige
pijlers is nu verklaard: zij zijn ten deele
het overblijfsel van de zijmuren van het
choor, dat dus even wijd was als het midden-
schip. De diepte van dit oorspronkelijke
presbyterium kan (op een hier niet nader
te bespreken wijze) worden afgeleid uit den
aanleg van de vieringscrypt — en zoo is het
dan mogelijk geworden den ouden plattegrond
van de St. Servaaskerk te reconstrueeren, Afb 18 Binnenkant van den noordelijken pijler

gelijk in afb. 19 is geschied. tusschen de zevende en achtste travee

, . . . .... in de St. Servaaskerk.

Het scheen intusschen niet ónmogelijk,

dat deze reconstructie nog niet de oudste gedaante van de kerk weergaf; het kon b.v. zijn,
dat de pijlers, die thans het middenschip van de zijbeuken scheiden, overblijfselen waren
van de buitenmuren eener veel kleinere driebeukige kerk. In dat geval zouden in het
middenschip, evenwijdig aan de pijlers, grondmuren moeten bestaan, waarop de dragers
zich hadden verheven, die in dat zeer kleine kerkje de beuken scheidden. Een sleuf,
dwars door het middenschip gegraven, moest deze grondmuren kruisen en dus voor den
dag brengen. Ik besloot daarom tot het graven van zulk een sleuf, en toen heeft het
toeval mij al bijzonder gediend.

41
 
Annotationen