Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 9.1916

DOI Heft:
[Nr. 2-3]
DOI Artikel:
Byvanck, Alexander W.: Opgravingen in Nederland, [2]: Hunnebedden
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19805#0093

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
Zullen onze beschouwingen op enkele punten tot een anderen uitslag komen dan
de onderzoekingen van Dr. Holwerda, den nadruk willen wij leggen op de nieuwe
gegevens van het gevondene. Juist het nieuw ontdekte geeft zoo bijzondere waarde aan
deze opgravingen. In de eerste plaats zij het volgende een bewijs van belangstelling en
een blijk van dankbaarheid.

Nederland, met het geheele Noordwesten van Duitschland, was in den oudsten
tijd van menschelijk leven door ijs bedekt. Eerst na het smelten van het ijs is de mensch
naar het Noorden gekomen. In Zuidelijker streken, in de landen tusschen de golven van
Genua en Biskaje, vindt men reeds in den ouderen steentijd de bewijzen van eenige
beschaving, zelfs van gevoel voor vormen en van waarnemen der natuur. In het Noorden
is alles, wat menschenhand voortbracht, veel armelijker en onhandiger. Een begrip van
dezen ouden tijd geven de geringe vondsten nog niet. Eerst uit den jongeren steentijd
krijgt men door de schelpen- of afvalshoopen eenige kennis van het leven der menschen.

Dergelijke afvalshoopen zijn in Denemarken het eerst nauwkeurig onderzocht. Daarom
spreekt men van Kjoekkenmoeddingër. Het zijn de overblijfselen eener zeer primitieve
beschaving: resten van spijzen, steenen instrumenten en ook reeds zeer ruw aardewerk
treft men in afvalshoopen aan.

In Nederland is niets bekend, dat met zekerheid is te rekenen tot dezen ouden tijd
van menschelijk leven. Slechts enkele steenen voorwerpen uit Limburg zijn toegeschreven
aan het begin van den jongeren steentijd. Van geregelde opgravingen zijn deze voorwerpen
niet afkomstig. Voor ons is het oudste de tijd der hunnebedden. En juist van deze
periode heeft Dr. Holwerda onze kennis zeer verrijkt. Wij zullen dus het eerst onze
aandacht geven aan deze monumenten.

Het onderzoek der hunnebedden in Nederland is begonnen met de twee steengraven
te Drouwen in 1912. Het volgend jaar is het groote hunnebed, de Schimmer-Esch te
Emmert onderzochta).

De beide hunnebedden te Drouwen bestonden uit een kamer van langgerekt
vierkanten vorm, bij het grootste hunnebed niet minder dan 14 M. lang, 1,75 M. breed
en 1,50 M. hoog. De wanden waren groote opstaande steenen met kleinere steenen tusschen
de groote. Op deze steenen waren deksteenen gelegd over de geheele lengte van de
kamer. De vloer was met keien geplaveid. Aan een der lange zijden was als toegang
een opening gelaten tusschen de draagsteenen. Het geheel was bedekt door een heuvel
van zand en plaggen met een krans van steenen aan den voet. Door een gang met
wanden van opstaande steenen bereikte men den toegang.

1) Berichten over deze opgravingen: Oudheidkundige Mededeelingen van het Rijksmuseum van
Oudheden VII (1912), — Nieuwe Drentsche Volksalmanak 32 (1914) blz. 19—35; 33 (1915), blz. 79—109.—
Praehiotorische Zeitschrift V (1913), blz. 435—448; VI (1914), blz, 57—67. Afbeeldingen vindt men
ook in den Catalogus van het Rijksmuseum van Oudheden. Afd. Opgravingen in Nederland.

81
 
Annotationen