Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 9.1916

DOI Heft:
[Nr. 2-3]
DOI Artikel:
Overvoorde, J. C.: Jhr. Mr. V. E. L. de Stuers
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19805#0129

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
Het arbeidsveld van K. en W. vertoont weinig eenheid; een gedeelte, zooals het
beheer van de gebouwen van het Departement van Binnenlandsche Zaken, zoude evengoed
en wellicht beter aan eene andere afdeeling zijn toevertrouwd, en op het gebied der
monumenten-zorg wordt de eenheid verbroken door het uitzonderen van de gebouwen
in de residentie en van die, welke tot den dienst van andere departementen behooren *).
Gedeeltelijk is het te veel te wijten aan den lust van den eersten referendaris, om alles
tot zich te trekken, wat hij meende tot zijne speciale belangstelling te kunnen rekenen,
deels uit heerschzucht, deels uit de overtuiging, dat hij voor dit onderdeel meer gevoelde

dan een ander en dat hij het best in staat zoude zijn, om dit tot bloei te brengen.

Dat hierbij geschillen niet uitbleven, behoeft niemand te verwonderen, die het strijdlustig
karakter van de Stuers kende. Doch juist dit optreden van den refendaris was wellicht

ook aanleiding, dat de andere departementen krampachtig zich er tegen verzetten, om

over de gebouwen van monumentale beteekenis onder hun beheer aan K. en W. eenig
medezeggingsschap toe te kennen.

De groote uitgebreidheid van den werkkring van de afdeeling K. en W. bood
aan Jhr. de Stuers een ruim veld voor de ontplooiing van zijne groote werkkracht en
dit te meer, daar een zoo groot deel hiervan een nieuw te ontginnen terrein was, waarop
nog nagenoeg alles van meet af aan was op te bouwen. Hij was hiervoor als aangewezen,
zijn helder inzicht wees hem gewoonlijk den weg, die hierbij te volgen was, en, had hij
zich dien eenmaal afgebakend, dan was het moeilijk hem tot andere inzichten te brengen.
In de eerste jaren had hij op allerlei onderdeelen de leiding aan te geven en de door
hem tot hunnen werkkring geroepen, nog weinig geschoolde ambtenaren waren al spoedig
geneigd zijn met veel overtuiging gegeven aanwijzingen te volgen. Toen later langzamerhand
een jongere generatie van technisch geschoolde krachten aan het hoofd kwam te staan,
ontstonden hierdoor wel eens moeilijkheden, daar deze zich niet aan de voogdij van
de Stuers wilde onderwerpen. Is het wonder, dat de man, die alles nagenoeg uit het
niets had moeten scheppen en reeds zooveel had tot stand gebracht, ook tegenover deze
nieuwe krachten meende, dat zijn oordeel overwegend moest zijn en dat hij, die van
zoovele onderafdeelingen op de hoogte was, niet kon inzien, dat zijn oordeel op speciaal
gebied moest achterstaan bij dat van den goed geschoolden specialist?

Alleen op het gebied van het archiefwezen zijn dergelijke botsingen uitgebleven.
Daar erkende hij zelf geen deskundige te zijn en beperkte hij zich tot de hoofdlijnen.
Door verbetering van salarissen trachtte hij geschikte ambtenaren aan den dienst te ver-
binden en door het stichten van goede archiefgebouwen zorgde hij voor het behoud der
daarin bewaarde schatten.

Ook op het gebied der algemeene beginselen voor museumbeheer en restauratie
van monumenten zag hij door eene jongere generatie van hem afwijkende inzichten

1) Zelfs de bureau’s van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken vallen buiten de afd. K. en W.,
die dan ook geheel onschuldig was aan de laatste verbouwing, waarbij zelfs het oordeel der afd. K. en W.
niet schijnt te zijn gevraagd.

117
 
Annotationen