Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 6.1905

DOI Heft:
Nr. 4-5
DOI Artikel:
Boekbeoordeeling en Aankondiging
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17412#0158

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
I

144

Hoe die handel tot in de achttiende eeuw gedreven werd is niet
alleen uit de verordeningen maar ook uit tallooze kleine anecdoten verteld.
Dat een schilder zijn herbergschulden met schilderijen voldeed, kwam
vaak voor. Maar ook de bakker werd daarmee betaald. Zelfs de stad nam
schilderijen aan als betaalmiddel en als bruidschat werden ze meegegeven.

Daarna zijn de openbare verkoopingen en loterijen aan de beurt, met
al de kleine nuances in de verschillende steden.

Een volgend hoofdstuk behandelt de tentoonstellingen. Sedert 1540
zijn deze met het bepaalde doel om het tentoongestelde te verkoopen te
Antwerpen aan te wijzen Vooral in Noord-Nederland waren permanente
tentoonstellingen in zwang die door de schildersvereenigingen georganiseerd
werden. Natuurlijk hebben we hieromtrent van sommige steden, zooals
vooral van den Haag, uitvoeriger berichten dan van andere, zooals van
Amsterdam, waar het archief van het St. Lucas-gild verloren is. De meening
van schr. dat te Amsterdam waarschijnlijk minder gereglementeerd is,
ware wellicht niet vol te houden, wanneer dat archief bewaard gebleven
was; wel dat hier de reglementen nog minder nagekomen werden.

Aan den buitenlandschen kunsthandel is slechts een kort hoofdstuk
gewijd, en hier heeft, jammer genoeg, schr. ook minder werk van gemaakt.
Anders had hij tot kenschetsing van den buitenlandschen prenthandel toch
stellig niet het frappante voorbeeld vergeten, dat stapels prenten van
Goltzius, die aan Heemskerck en Willem Barendsz. meegegeven zijn op hun
tocht door de Noordelijke IJszee, in 1871 op Nova Zembla teruggevonden
zijn en nu nog in het Nederlandsche Museum in een vitrine liggen.

Veel vollediger is het volgende hoofdstuk waarin tal van kunsthande-
laars persoonlijk ten tooneele gevoerd worden. Van de beide Uvlen-
borchen, van de Renialme en van Jan Pietersz. Somer geeft schr. aardige
karakteristieken.

Een blik in de ateliers van voorheen en een opsomming van de
vóórnaamste verzamelaars gedurende de zestiende en zeventiende eeuw
vormen een passsend slot van het boeiende boekje, dat niet het minst
door het uitvoerige personenregister vaak door kunsthistorici ter hand
genomen zal worden.

Amsterdam. E. W. Moes.

Die Haghe, Bijdragen en Mededeelingen. 's-Gravenhage 1905.

Het pas verschenen deel der Bijdragen bevat verschillende artikelen
over XIXde eeuwsche schilderkunst, over boekhandel enz. en de voor de
oudere Hagenaars merkwaardige typen. Het belangrijkste is de uitvoerige
studie van den heer C. H. Peters, getiteld: »Enkle bladzijden uit de
geschiedenis der Groote of Hofzaal", waarin met kennis en warmte de
geschiedenis van dit belangrijk gebouw wordt geschetst aan de hand der
 
Annotationen