Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 8.1907

DOI issue:
Nr. 1
DOI article:
Boekaankondigung
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17414#0040

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
34

Met het beschrijven der schilderijen heeft de samensteller van den
catalogus zich niet opgehouden. Maar dan had de titel ten minste steeds
zóó nauwkeurig opgegeven moeten zijn, dat men zich van de voorstelling
een denkbeeld kan vormen. Wat te zeggen van Furini's Venus en Adonis (206)?
Hierin vermoedt men toch nauwelijks een tafereel, dat Venus wanhopig
den dood van haar geliefden jager beweent? Of erger nog: Rembrandt's
Droom van Joseph (544). Stond hier geen afbeelding bij, we zouden in
het onzekere zijn, of de Joseph uit het Oude dan wel uit het Nieuwe
Testament bedoeld is. Brakenburg's Kinderfeest (508) wordt zeker ook heel
wat interessanter, wanneer de juiste titel »De Pinksterbloem" vermeld ware.

Natuurlijk is men vooruitgegaan in het doopen van schilderijen en
onafwijsbaar is het, dat iedere nieuwe catalogus voor verschillende werken
andere namen brengt. Maar dan moeten de oude steeds daarbij genoemd
worden. Hoe weten we anders dat dezelfde schilderijen bedoeld worden?
Quinten Matsys' Lucretia (692) had vroeger den groepnaam Lucas van Leyden,
Moreelse's Vrouwenportret (582) is vroeger als een Rembrandt door Üoris
Raab in prent gebracht. Eenige verantwoording voor nieuwe benamingen ware
ook geen overdaad geweest, b.v. bij het rijke stilleven uit de coll. Esterbazy,
dat A. B. fe gemerkt, vroeger steeds voor een Abraham van Beyeren
gegolden heeft, maar nu wordt het toegewezen aan den Antwerpenaar
Andrea Benedetti (335).

Bij Barth. van Bassen's Delfsch kerkinterieur (346) ware met eenigen
goeden wil toch wel te constateeren geweest of de Oude dan wel de
Nieuwe kerk afgebeeld is.

Abraham van Beyeren's »Ville au bord de la raer" geeft een gezicht
op den Briel (470. Gaucherel se).

Twee damesportretten uit het laatst der iyde eeuw (452 en 453),
vroeger slechts aangeduid als behoorende tot de Hollandsche school, worden
zonder aarzeling het werk genoemd van zekeren Franciscus Haage, een
tamelijk obscuur schilder, die in 1686 zijn intrede deed in het Delfsche
gild; of deze gewaagde toeschrijving door eenige naamteckening gestaafd
wordt, vernemen we niet.

Slechts waar een afbeelding is bijgevoegd is ons eenige controle
gegund op de positieve manier waarop de heer de Térev zich uit. En
dan moeten wij helaas constateeren, dat hij het glad mis heeft, wanneer
hij in de door Giovanni Francesco Romanelli geschilderde met naakte borst
en beenen rondhuppelende nimf Madame de Maintenon meent te herkennen
(182). Ik kan in dit portret (?) geen gelijkenis met eenige historische
persoonlijkheid zien. Daarentegen geeft een mansportret van Giacomo da
Ponte Bassano (147) zonder twijfel het strenge gelaat weer van paus Paulus III.

Waarom is bij de familie van Evck door Gonzales Coquez (642; niet
verwezen naar de herhaling in de collectie von Speck-Sternburg te Lützschena?

Een treffend voorbeeld van de oppervlakkige, om niet te zeggen
slordige wijze, waarop deze nieuwe catalogus bewerkt is, vind ik vooral
 
Annotationen