Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 8.1907

DOI Heft:
Nr. 3-4
DOI Artikel:
Six, Jan; Martin, Wilhelm: Rembrandt en Lastman
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17414#0147

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
141

Verschillende Mededeelineen.

Rembrandt en Lastman.

De heer Martin J) heeft zeer terecht in een teekening van Rembrandt
een herinnering van Lastman's beroemde Offerstatie van Listra, door
Vondel bezongen, toen die later het eigendom van Jan Six was, herkend
en Mevrouw Goekoop—de Jongh ~) heeft niet minder geluk gehad bij de
aanwijzing van het grauwtje, dat ook van Six is geweest, de prediking
van Johannes, waarin Rembrandt die schets heeft verwerkt.

Maar Mevrouw Goekoop heeft het onderwerp niet uitgeput. De
schilderij te Berlijn heeft een eigen geschiedenis en dat maakt juist deze vondst
zoo leerrijk. Het zijn negen lapjes doek, éen middenstuk en acht brokjes
die daar aangezet zijn om dit rondom te vergrooten. Bode s) heeft reeds
aangetoond, dat dit middenstuk o. a. volgens de portretten van Rembrandt
en zijn moeder, die er op voorkomen, van 1637 of 1638, niet later dan
1639 zijn moet. Dit middenstuk nu dekt zich geheel met de compositie
van Lastman, zooals Rembrandt die naar zijn opvatting wijzigde.

Wat daaromheen is, is latere toevoeging, getuigend van een nieuwere
opvatting van ruimte bij Rembrandt. Volgens Bode zouden die toevoegingen
van weinig later zijn, hoewel het hem natuurlijk niet ontgaan is dat
tegenover de uitvoerige schildering van het oorspronkelijke werk deze
meest zeer schetsmatig zijn uitgevoerd. Hierin geloof ik zeker dat hij zich
vergist. Minstens tien jaar later zoude ik die willen stellen, als ik denk
aan de Eendracht van het Land te Rotterdam, en eigenlijk liever nog later,
zoo breed zijn zij behandeld en zoo geheel anders dan andere grauwtjes
die ik ken. En ik zie eigenlijk niet in, waarom men niet zou aannemen,
dat de catalogus van den Cardinaal Fesch redenen kan gehad hebben, die
wij thans niet meer kennen, een opschrift op de oude lijst bijvoorbeeld,
waaruit de datum van het voltooide werk 1656 bleek te zijn, zooals daar
wordt opgegeven. In het begin der 19de eeuw toch was men waarlijk nog
niet gewend bijzonder aan datums of zelfs aan handteekeningen te hechten.

Ook de teekening van den heer Bonnat wijst, dunkt mij, op dien tijd
en is niet slechts een schets alleen voor de omlijsting, maar zeker ook
voor de verjongde compostie. Ik zou voor de omlijsting kunnen vergelijken
mijn schets voor de anatomische les van Deyman (1656), voor de breede
toets het tweede ontwerp in den Louvre en mijn derde ontwerp voor het
portret van Six (1654) ja zelfs het gezicht op Londen (of liever de gezichten,
want ik houd ook de teekening te Weenen voor "echt) die de heer Hof-
stede de Groot wel wat al te laat, misschien in 1662, zet,

1) Bulletin 1906, blz. 187.

2) Bulletin 1907, blz. 40.

3) Jahrbuch 1S92, blz. 213 v.v
 
Annotationen