Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 8.1907

DOI issue:
Nr. 3-4
DOI article:
Boeles, P. C. J. A.: Karolingisch zilverwerk in het Museum te Leeuwarden
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17414#0139

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
L33

In aanmerking genomen verder, dal de gouden solidi niet al te lang na
dc vervaardiging in den grond geraakt kunnen zijn, omdat onder de twintig
stuks vele geheel gelijke exemplaren voorkomen, een gevoelen dat door
den heer Wigersma gedeeld wordt, kan het deponeeren van de vondst
gevoegelijk omstreeks het jaar 900 gesteld worden.

Ook zonder de dateerende hulp der munten zouden de zilveren sier-
stukken reeds om den stijl voor Karolingisch werk gehouden moeten worden.
De ruitvormig samengenomen ranken zijn o.a. terug te vinden op een
bronzen spang uit dezen tijd, afgebeeld door den bekenden S. Muller*).,
directeur van het museum te Kopenhagen, die weet te vertellen, dat er in
Skandinavië talrijke prachtige gordelversieringen en spangen van goud en
zilver bekend zijn, georneerd met blad- en rankwerk in den Karolingischen,
half klassieken stijl van West-Europa. Hij zegt, dat die stukken zonder
twijfel door de Vikingers buit gemaakt werden en daarna in hun vaderland
inspireerden tot navolging.

In onze streken is weinig van dat werk overgebleven, mogelijk een
gevolg ook van die rooftochten.

Het is gietwerk, maar iets meer nog, nd. op de uitgespaarde ranken
na is alles verguld of mogelijk met goudblad beklopt, zooals de vorige
eigenaar, de zilversmid Rodbard te Dordrecht aangaf. Langs de wit gelaten
ranken zelf loopt in het midden een donkere streep niello: een met zwarter
metaal gevulde groef. Al is de bewerking eenigzins grof, het geheel is toch
een welkom voorbeeld van Karolingischen stijl, die reeds sterk herinnert
aan de volgende Romaansche eeuwen. De kleine leeuwtjes met de door
de achterpooten langs den rug omhoog gestoken staarten zijn ook zeer
karakteristiek. Met de sieraden die de terpen leverden uit de voorafgaande
Merovingische tijden bespeurt men niet den minsten samenhang, geen
zweem van Germaansche volkskunst, en dat is wel merkwaardig.

De vormen der stukken komen echter veel overeen met de langwerpig
vierkante gordelbeslagen in Merovingischen stijl en wij willen ze voorloopig
ook als zoodanig gebruikt opvatten, behalve het kleinste, in het midden
boogvormig oploopende stuk, dat tot mantelspeld diende, blijkens den
naaldhouder aan de keerzijde vastgesoldeerd.

De analyse van een der grootste stukken gaf slechts 66 °/0 fijn zilver.
Volgens den heer Rodbard geschiedde de vondst in eene wierde of terp
in de buurt van Deltzijl.

Leeuwarden. Mr. P. C. J. A. Boei.es.

1) Nordische Altertumskundc^ II, Abb. 178.
 
Annotationen