Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 8.1907

DOI Heft:
Nr. 3-4
DOI Artikel:
Beets, Nicolaas: De rangschikking der teekeningenverzameling in het Amsterdamsch prentenkabinet
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17414#0156

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
i5o

veel niet te voorziene moeilijkheden zich zouden kunnen voordoen, onder-
nam, een proef op kleiner schaal genomen.

Het bij de prentverzameling vergeleken kleine aantal teekeningen van
het kabinet (er zijn er over de 4000), is nu chronologisch geordend. —
Iemand die studie maakt van teekeningen uit den tijd der Renaissance of
van het Rococo bijv., kan nü gemakkelijk overzien wat het prentenkabinet
daarvan heeft, vroeger moest hij de geheele verzameling door zoeken en-
zelf het gevondene rangschikken.

De heer Moes is nu als volgt te werk gegaan. Na de verzameling volgens
nationaliteiten gescheiden te hebben, werd aan ieder kunstenaar zijn plaats in
de school aangewezen door een jaartal. Bij de berekening van dit jaartal
werd uitgegaan van de fictie dat een kunstenaar vóór zijn twintigste jaar niet
productief is: van zijn productieven tijd, die vervolgens ook gefingeerd werd
tusschen zijn twintigste en zijn sterfjaar te vallen, wees dan het middelste jaar hem
zijn plaats in de verzameling aan. Goltzius werd 15 5 8 geboren. Het middelste
jaar tusschen 1578 en zijn sterfjaar 1616 is 1597. Was het aantal jaren tusschen
het twintigste en het sterfjaar oneven dan werd het vroegere jaar gekozen,
omdat er toch dikwijls wel zeer vroeg werk van een meester zal bestaan.

Deze berekening was echter natuurlijk alleen" mogelijk bij kunstenaars
wier geboorte- en sterfjaren bekend zijn. Was van die beiden slechts het
sterfjaar bekend, dan diende het eerst bekende jaar van de werkzaamheid
des kunstenaars met dat sterfjaar tot het vinden van het middelste jaar.
Was slechts zijn geboortejaar bekend dan gaf het laatst bekende jaar van
zijn werkzaamheid het andere getal noodig tot het vinden van het middelste
jaar. Was noch het geboorte, noch het sterfjaar bekend, dan vormden het
eerste en het laatste bekende jaar van werkzaamheid de uitersten waar-
tusschen het midden werd bepaald. Was slechts één jaar bekend dan moest
dat voorloopig de plaats bepalen en ontbrak élke datum dan moest zulk
een kunstenaar wel het jaartal krijgen van hem aan wiens werk hij zich
het meest aansloot. Voor de laatste categoriën van kunstenaars maakt
natuurlijk elke nieuwe jaarvondst een plaatsverandering mogelijk. Bezwaarlijk
is dat echter niet, wanneer men ook de portefeuilles de jaren geeft van de
kunstenaars wier werk ze, in chronologische orde, inhouden. Blijkt het
jaar van een kunstenaar niet 1650 maar 1645 te zijn, dan brengt men zijn
werk eenvoudig uit portef. 1650 naar portef. 1645. De heer Moes geeft
zelf gevallen waarbij met zijn stelsel eenigsins zonderlinge resultaten
worden verkregen. Hij noemt het geval dat van twee broeders de jongste
veel korter leelt dan de oudste. Adriaen van Ostade bijv. staat op 1657,
zijn elf jaar jongere broeder en leerling Isaiik op 1645. Ook moest eigenlijk
bij vroegrijpe kunstenaars als Lucas van Leyden en Gerard ten Bosch het
beginjaar vroeger gesteld worden. Maar terecht laat hij zich door deze
uitzonderingsgevallen niet afbrengen van zijn svsteem, dat een historisch
overzicht der verschillende scholen mogelijk maakt en te genieten geeft.

N. Beets.
 
Annotationen