Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 4.1911

DOI issue:
Nr. 1
DOI article:
De algemeene bonds - vergadering te Utrecht
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19800#0043

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
schoone kunsten waarover spr. het hebben wilde, en zoo geraakte reeds terstond buiten de
orde een uitvoerig amendement van den heer Bouricius, die een zóódanige formuleering
wenschte, dat ook oudheidkundige verzamelingen binnen den kring der bespreking zouden
worden getrokken. Deze beperking kwam wel de klaarheid der discussie bevorderen,
doordat een element van zeker groot meeningsverschil onaangeroerd blijven kon, maar
het is toch wel gebleken, dat het wenschelijk wezen zou te eenigertijd ook voor de zuiver-
oudheidkundige en historische verzamelingen enkele regels te stellen.

In drie deelen vielen de stellingen uiteen. De eerste drie stelden als het ware een
programma op voor het beheer onzer kunstverzamelingen, de drie volgende onderwierpen
het heerschende stelsel der staatsbegrootingen voor die verzamelingen aan kritiek, de vier
laatste gaven een mogelijkheid aan om de bezwaren van het bestaande stelsel duurzaam
op te heffen en zoodoende de verwerkelijking van het opgesteld programma mogelijk te maken.

Bij elk der drie deelen, die afzonderlijk in discussie werden gebracht, bleek er
voor gedachtenwisseling reden te over te zijn. Terwijl men het bijvoorbeeld over de
eerste stelling :) vrij wel eens was, waren er enkelen, die de door de tweede1 2 3) getrokken
grenzen tamelijk eng vonden. Zoo wilde men ook de bouwkunst erin noemen, maar
daartegen werd opgeworpen, en andererzijds werd dit toegegeven, dat voorzoover in
musea van bouwkunst sprake zijn kon zij gerustelijk onder beeldhouwkunst kon worden
begrepen. Weer anderen vonden het eenigszins willekeurig om de Nederlandsche kunst
te beperken tot de kunst van hen die leefden in streken behoorende tot het tegenwoordige
Nederland. De geheele oude Vlaamsche kunst, die toch in haar tijd een zuiver Nederlandsche
was, zou daardoor buiten de staatsbemoeiing vallen. Maar tegen de derde stelling °) rezen
de bezwaren van méér kanten; daar kwam de zoojuist genoemde opmerking evenzeer
van pas en, wat belangrijker was, de algeheele uitsluiting van buitenlandsche kunst, ook
zelfs van de tweede plaats, werd vrij algemeen gewraakt. Waarom, zoo voerden de heeren
Kalf en Beets vooral, den inleider tegen : waarom het niet evenzeer staatstaak geacht worden
kon om de beste voortbrengselen van vreemde kunst en kunstnijverheid naast de Neder-
landsche te stellen, die zonder deze niet kon worden begrepen, althans niet op hare waarde

1) »De beteekenis van eene openbare Verzameling van Schoone Kunsten en dus ook het nut
dat zij sticht, wordt bepaald door de meesterwerken van den eersten rang die zij bezit, niet door haren
omvang, noch door het aantal middelmatige stukken.”

Dr. H. de Gr. stelde hier ietwat spottend het nut op den voorgrond: waarvoor onze landgenooten
nu eenmaal gevoeliger zijn dan voor het genot, naar hij meende.

2) »Het behoort tot de taak van den Nederlandschen Staat in zijne openbare verzamelingen
van schoone kunsten in de eerste plaats de meesterwerken op het gebied der Nederlandsche schilder-,
teeken-, prent-, beeldhouw-, penning- en medailleerkunst, alsmede der verschillende uitingen van
nationale kunstnijverheid zoo volledig en zoo representatief mogelijk bijeen te brengen.”

3) De stelling luidde na aanneming der, hier cursief gedrukte, wijzigingen:

Bovendien (oud: daarna) groepeere men om deze. meesterwerken buitenlandsche kunstwerken en
kunstwerken van minder hoogen (oud: lageren) rang, van baanbrekende voorgangers en talentvolle
tijdgenooten en navolgers; deze beide categorieën eenerzijds om het belang, dat deze op zich zelf
hebben, anderzijds om daardoor aanschouwelijk voor te stellen hoezeer de groote meesters uitblinken,
hoe ze op hunne hoogte gekomen zijn, en welken invloed zij hebben uitgeoefend.

31
 
Annotationen