Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 4.1911

DOI Heft:
Nr. 2
DOI Artikel:
Muller, Samuel: Het koningshuis te Renen
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19800#0081

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
1629 berichtte de honing toen, dat hij over drie of vier weken te Renen dacht aan te
komen; en inderdaad heeft hij aan dit voornemen gevolg gegeven.

De plek bleef Zijne Majesteit blijkbaar bevallen; maar het oude klooster was toch
natuurlijk, ook opgeknapt, niet zeer geriefelijk. Den 14en April werd dan ook aan de Staten
medegedeeld, »dat Syne Coe. Mat. van Bohemen hadde versocht in coope te mogen hebben
van d’Ed. Mo. heeren Staten des convents huysinge van St. Agnieten tot Rhenen, alsoo
dieselve Syne Coe. Mak tot desselffs accommodatie aldaer geerne zoude timmeren, ende

Plattegrond van het Koningshuis. Naar eene teekening van 1748 in het Staatsarchief te Hannover.

daertoe employeren de somme van sesthien off twyntich duysent guldens” ; de bouw van
een koninklijk paleis te Renen was dus besloten. Aanvankelijk gingen de Staten niet grif
op de zaak in. Wel verklaarde men zich bereid, om den koning en zijnen erfgenamen het
verblijf in het klooster bij voortduring te vergunnen, mits Z. M. eventueele reparatiën
voor zijne rekening nam; maar de vervreemding van het perceel vond bezwaar: denkelijk
dacht men aan de mogelijkheid, dat de koning eerlang weêr zou vertrekken. De vorst zelf
dacht er echter anders over; toen de voorslag der Staten hem werd overgebracht, bleek het
(28 April), »dat Syne Coe. Maf daermede niet gedient conde wesen”, en reeds 5 Mei ontvingen

69
 
Annotationen