Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 4.1911

DOI Heft:
Nr. 4
DOI Artikel:
Korte mededeelingen
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19800#0227

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
tweede langwerpige zaal, het z.g. mannendeel, aansloot. In deze laatste zaal stonden nog
tegen de lange wanden, de rijen bedsteden met eiken kleerkisten er vóór, die fraai kleuren
op den met roode plaveien belegden vloer. De zoldering dezer zaal was vernieuwd, maar
de schinkels van het oorspronkelijke houten tongewelf waren boven dit nieuwe plafond
bewaard, zoodat met geringe moeite het oude interieur hersteld zou kunnen worden.

De kapel, wier westelijke travee met een lateren muur van het vrouwendeel was
gescheiden, verkeerde in nog gaven staat. Wel waren enkele harer vensters gedicht, doch
zij had de oude gemetselde kruisgewelven bewaard, wier ribben rusten op geestig ge-
beeldhouwde kraagsteentjes. Uitwendig echter was zij zeer ontsierd, doordien men haar
zuiderwand, langs de straat, geportlandcementeerd had. Te oordeelen naar haar stijl
dagteekende de kapel vermoedelijk uit de vijftiende eeuw. Het vrouwendeel was ver-
moedelijk ouder dan het mannendeel, dat blijkens een dichtgemetseld venster in den
kapelwand, waartegen deze aansluit, later was gebouwd, en toonde toch nog de vormen
der laat-gothiek, zoodat het vermoedelijk is ontstaan bij de ons bekende vergrooting van
het gasthuis in 1531.

Gelijk ik reeds zeide, moest, met het oog op het nieuwe gebouw, het vrouwen-
deel worden afgebroken. Dit geschiedde en men besloot de overblijvende kapel met het
mannendeel in te richten tot een soort gasthuismuseum. De oude slaapzaal der mannen
zou daarvan het pièce de résistance vormen, tal van oude voorwerpen en bouwfragmenten uit
de gesloopte resten van het gasthuis konden verder een opmerkelijk geheel helpen vormen.

Het heeft intusschen tot dit jaar geduurd, voor men met de restauratie van het
gebouw kon beginnen. Bij afbraak van den muur, die de kapel vroeger van het vrouwen-
deel scheidde, kwamen toen overblijfselen voor den dag van een fraai renaissance houten
hek en in de kapel vond men restes van eenvoudige ornamentale beschildering, kortom
de eerste werkzaamheden beloofden het beste.

Maar toen ik dezer dagen nog eens langs het gebouw liep, zag ik dat men aan
den zuidelijken buitenmuur der kapel bezig was daarvan de cementlaag te verwijderen
en het gaf mij den indruk dat men hierbij te werk ging zonder genoeg besef van ver-
antwoordelijkheid.

Het is bekend, dat cement zich soms zoo vast met baksteen verbindt, dat een goede
cementlaag bezwaarlijk anders dan door af kappen kan verwijderd worden.

Als dit werk met zorg is gebeurd, is de vrijkomende baksteen, desnoods met een
frijnslag wat opgeknapt en met tusschenvoeging van de ontbrekende steenen toonbaar.
Aanvankelijk schijnt men hier ook voorzichtig te hebben gewerkt, de bovenste baksteen-
lagen althans van den gecementeerden muur zien er tamelijk goed uit. Maar men heeft
dit blijkbaar te tijdroovend gevonden en is er toen toe overgegaan van den geheelen
muur en zijn beeren, behalve het cement, een halve steen af te kappen. Zelfs de fraai
geprofileerde waterlijst, waarvan ik enkele stukken nog volkomen gaaf onder de cement
van daan zag komen, wordt geheel weggeslagen. De bedoeling is verder inkassingen in het
oude werk te maken en den geheelen muur dan met een nieuwe halve steen te bekleeden!

216
 
Annotationen