Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 9.1916

DOI Heft:
[Nr.1]
DOI Artikel:
Berkhout, Hendrik Teding van: Een gevaar voor de kunst
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19805#0027

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
kunstbezitters hun eigendom (grootendeels) te gelde zullen maken. — Wanneer het aan-
koopen van kunst ophoudt, dan beteekent dit materieele schade voor de kunstenaars en
allen, die belang hebben bij den handel in kunstwerken. Op de hieraan verbonden ideëele
schade behoef ik nauwelijks te wijzen. De vrees voor beperking van de kunstproductie
is niet ongegrond en er is zeer weinig kans op invoer van goede werken uit het buitenland,
wat toch voor eene verruiming van ons inzicht in de kunst zoo noodig is; wellicht zullen
vele kunstenaars ons land verlaten — en wel in de eerste plaats zij, bij wie de scheppings-
drang het krachtigst is; het aantal en de volledigheid der tentoonstellingen (ook bij de
kunsthandelaars) zal afnemen en wij zullen er weinig nieuws te zien krijgen; en dat
tenslotte de belangstelling en de kunstzin zullen verslappen, wanneer het kunstbezit niet
meer wordt uitgebreid en het aantal bezitters van kunstwerken niet meer toeneemt, behoeft
geen betoog. — Indien de kunstbezitters niet slechts ophouden, kunst te koopen, maar
er zelfs toe komen, hun eigendom — ten cleele of geheel — te verkoopen, dan wordt de
omvang van het verlies, mede door de dan intredende depreciatie der prijzen, nog veel
grooter. Bij de bovengenoemde nadeelige ideëele gevolgen, die nu alle in veel sterkere
mate zullen optreden, voegen zich dan eenige nieuwe van zeer groot belang. De uitvoer
van kunst naar het buitenland zal bijna gelijken tred houden met den verkoop, daar
immers het aantal zeer gefortuneerden, dat nog een enkelen nieuwen aankoop doet, klein
zal zijn; wij behoeven er niet op te hopen, het goede, dat ons land verlaat, later terug
te winnen: men zal er in het buitenland wel beter op passen. Daarnaast zal zich het
kunstbezit, thans over duizende woningen verspreid, tot een veel kleiner aantal gaan
beperken, waardoor de belangrijke rol, die de kunst in het dagelijksch leven van het
gansche volk speelt, ernstig zal geschaad worden; het bezoeken van de musea en van
de zeer zeldzame verzamelingen, die ten gevolge van den aanslag, op de intimiteit der
eigen woning voor het publiek toegankelijk worden, vormt hiervoor zelfs geen schijn van
vergoeding. Ten slotte is het te vreezen, dat in maar al te veel woningen het goede,
dat er uit ging, door minderwaardig werk zal worden vervangen; het kunstgevoel, hoezeer
ook vooruitgaand, is nog niet zóó algemeen en zóó sterk ontwikkeld, dat het overal
afwezigheid van kunst boven schijn van kunst zou verkiezen.

Ik wees op de materieele en de ideëele schade, die kan geleden worden — maar

ik vraag mij af, of het nu nog wel noodig is, de overtuiging te motiveeren, dat zij bij

aanneming van het wetsontwerp ook zal geleden worden. Heeft de kunst het niet zonder
nieuwe vijanden al zwaar genoeg? Wanneer wij zien, hoe de kunst zich reeds thans tot
het uiterste moet inspannen, om de haar toekomende plaats in het geestelijk leven van
het gansche volk te veroveren en vast te houden, en hoe het den kunstenaars voortdurend
moeilijker wordt gemaakt, hun werk niet te laten lijden door commercieele overwegingen,
waardoor zij hun materieel dikwijls tè moeilijk bestaan wat zouden kunnen verlichten,

dan ligt het toch dunkt mij voor de hand, welke ramp iedere belasting van eenig

belang op het kunstbezit zou veroorzaken. — Hoewel allicht voor velen overbodig, zal
ik trachten, deze overtuiging nader te motiveeren.

15
 
Annotationen