Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 9.1916

DOI Heft:
[Nr.1]
DOI Artikel:
Kalf, Jan: Opgravingen in de St. Servaaskerk te Maastricht
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19805#0055

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
uiterst dun (van 0.39 tot 0.55 M.). Grondslag van een vroegeren westgevel kan hij niet
wezen, reeds om zijn zwakte, maar ook omdat de zijmuren van liet schip, aan den buitenkant
over groote hoogte zichtbaar, geen spoor van een lateren bijbouw vertoonen. Ook bleek,
dat de gevonden muur in de zijbeuken niet was doorgezet. Slechts ééne verklaring blijft
over: wij hadden den grondslag teruggevonden van den lichten, tijdelijken muur, waarmede
men het schip der kerk ten westen heeft afgesloten, toen met den westbouw werd aan-
gevangen. Voor de zijbeuken heeft men toen blijkbaar een houten afsluiting voldoende
geacht; en men moest natuurlijk met deze afschutting op behoorlijken afstand van den
geprojecteerden westbouw blijven, om de noodige ruimte te houden voor besteigering,
aanvoer van materialen en verder verkeer. Op afb. 19 is de ligging van dezen merk-
waardigen muur door een spikkel-harceering aangegeven.

Aangemoedigd door dit toevallige succes, durfde ik eindelijk den Pastoor vergunning
vragen den kerkvloer ook te mogen opbreken dicht bij de viering- Daar ligt n.1. een
slechts met losse stoelen bezette strook, waaronder — in het midden — het z.g. gral
van St. Servaas, zoodat ik hier den buitenkant daarvan zou kunnen bereiken. Toen
ik de gewenschte toestemming verkregen had, liet ik den vloer opbreken, beginnend
bij den breeden pijler aan den zuidkant. Vlak onder de vloertegels bleken hier groote
blokken mergel te liggen, onregelmatig van vorm, doch met gladden bovenkant.
Zij waren zoo groot en zaten zoo vast, dat een der blokken in tweeën gehouwen
moest worden om verwijderd te kunnen worden. Toen eindelijk een van de helften

kon worden opgenomen en omgekeerd. bleek het, aan den in leem gelegden

onderkant, met beeldhouwwerk te zijn versierd. De andere helft werd nu met groote zorg
eveneeens vrijgemaakt, beide fragmenten maakten wij schoon — en wij hadden toen vóór
ons een stuk mergel, dat blijkbaar deel had uitgemaakt van een met redents versierden
boog. In tamelijk hoog relief was er de figuur in uitgehouwen van een naakten man,
met kroon op het hoofd en met de voeten in een emmervormige badkuip. Naar den stijl
te oordeelen, scheen het stuk uit de veertiende eeuw te dagteekenen. Ik vermoedde, dat
het een fragment was van het oksaal, dat in de kerk gestaan heeft en in 1731 is afge-
broken !). Tal van daarna gevonden fragmenten — voor welker ontgraving Jhr. Mr. Victor
de Stuers het geld beschikbaar stelde — hebben dit vermoeden bevestigd, en ik hoop
later over deze belangrijke vondst nader verslag te geven.

Voor het eigenlijke doel van mijne onderzoekingen was het intusschen van grooter
gewicht, dat wij, gelijk ik al vroeger zeide, konden vaststellen, dat ook aan weerszijden
van het »graf” van St. Servaas geene gangen hadden bestaan, en dat wij de trappen
terugvonden, die, vóór den bouw van het oksaal, toegang gaven tot de vieringscrypt.
Zij zijn aangegeven op afb. 3.

Tusschen twee omstreeks 0.70 M. dikke, aan den binnenkant gepleisterde muren,

1) 4 Juni 1731 besluit het kapittel: sscribendum artificibus quod ad dejiciendum odeum septimana
proxima venire poterint.” De Maasgouw, 1895, blz. 30.

43
 
Annotationen