Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 9.1916

DOI Heft:
[Nr. 2-3]
DOI Artikel:
Byvanck, Alexander W.: Opgravingen in Nederland, [2]: Hunnebedden
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19805#0103

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
zekerheid te verkrijgen, is het aantal schedels zeker te gering en het onderzoek heeft ook
nog slechts geleid tot de meest verschillende veronderstellingen, in tegenspraak met elkander.
Te verwonderen is dit niet. Immers men vindt in verschillende landen, in Griekenland
en zelfs in Afrika, dezelfde vermenging van rassen als in ons land. Een eenigszins
bevredigende verklaring van dit verschijnsel is niet op zoo eenvoudige wijze te geven,
althans niet, wanneer men, op grond van die verklaring, een voorstelling probeert te
vormen van het verspreiden en vermengen der verschillende rassen.

Ook is het beeld van de bevolking, door het schedelonderzoek verkregen, merk-
waardig gelijk aan het tegenwoordige type der menschen in Europa. Zooals Dr. Holwerda
zeer terecht opmerkt, waren de veroveraars, die bij elke volksverhuizing bij de oude
bevolking kwamen, steeds betrekkelijk gering in aantal en zij werden spoedig door de
oudere elementen opgezogen. Huldigt men deze opvatting, dan erkent men ook de
onmogelijkheid om door de studie der schedels de bewegingen der volken te leeren kennen.

Wij willen niet langer stilstaan bij dit gedeelte der beschouwingen van Dr. Holwerda.
Liever willen wij probeeren vast te stellen, welke nieuwe feiten ons de opgravingen
hebben geleerd.

Elerhalen wij nog kort de resultaten der voorgaande onderzoekingen.

Dr. Holwerda heeft ons door zijn opgravingen leeren kennen de hunnebedden
met hun oorspronkelijke vormen en de grafheuvels met hun houten bouw. Van den
inhoud en het gebruik dezer graven heeft hij een nieuw en duidelijk beeld verschaft.
Meende hij voor beide soorten van grafgebouwen een verbinding met het Zuiden te
kunnen aantoonen, wij hebben geprobeerd te bewijzen, dat zijn opvattingen niet in alle
opzichten juist zijn. De hunnebedden zijn geen navolgingen van rotsgraven uit het
Zuiden, maar zij zijn te verklaren als de ontwikkeling van oudere, ook in het Noorden
aanwezige, eenvoudiger steengraven. Voor de grafheuvels konden wij verwante graven
aanwijzen in het Zuiden, niet de Mykeensche koepelgraven, maar grafheuvels in den
Balkan en Klein-Azië. Wat het aardewerk betreft, was het mogelijk den aard van het
vaatwerk der hunnebedden te omschrijven als van Noordelijke herkomst zonder invloed
uit het Zuiden. Het vaatwerk, voor de grafheuvels karakteristiek : de klokbekers, vertoonde
verschillende elementen en het bleek later te zijn dan het vaatwerk der hunnebedden.

Ter aanvulling van deze resultaten willen wij probeeren tot eenige tijdsbepaling te
komen. — Dr. Holwerda noemt in zijn jongste geschrift geen enkel jaartal. Volgens
zijn meening hebben in Europa de verschillende vormen van beschaving naast elkander
bestaan, zooals zij nog heden ten dage zijn te vinden bij de natuurvolken, en men heeft
dus geen vrijheid een datum te noemen. Wij hebben boven reeds verklaard, dat wij deze
opvatting niet in alle opzichten kunnen deelen.

Tijdsbepaling in de vóórgeschiedenis, al mag men er slechts een zeer beperkte
waarde aan hechten, is veelal het eenige middel om het gevondene te ordenen. Alleen
door tijdsbepaling kan men een voorstelling geven van de verschillende verschijnselen

91
 
Annotationen