Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Hinweis: Ihre bisherige Sitzung ist abgelaufen. Sie arbeiten in einer neuen Sitzung weiter.
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 9.1916

DOI Heft:
[Nr. 2-3]
DOI Artikel:
Boekbespreking
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19805#0131

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
zijn natuurlijk de innerlijke wijzingen van minstens evenveel gewicht. En ook deze laatste
blijken duidelijk genoeg, wanneer men zich de moeite geeft den tekst wat nader te bestudeeren.

Daar is in de eerste plaats de inleiding van den directeur, die onmiddellijk het
voornaamste aangeeft. De nieuwe acquisities worden in rubrieken genoemd; allereerst de
Fransche en Italiaansche stukken, die voortreffelijk de eenige leemten aanvullen, waarover de
Heer Pit in zijn vorige inleiding nog terecht moest klagen. Wie nagaat, wélke kunstwerken
onder deze rubrieken behooren, wie er bovendien de origineelen in het Museum eens
voor opzocht, of zelfs magr de fraaiste stukken in de afbeelding opslaat, — ik noem
hier onmiddellijk den prachtigen kop van een engel, afkomstig uit Reims (No. 6), en
het zandsteenen beeld van de Maagd met het Kind uit de éérste helft van de XIVe eeuw,x) —
die weet bovendien, dat het hier geen accidenteelen aanwas geldt, maar dat de gekozen
stukken als mijlpalen het begin van den weg afbakenen, waarvan het verder verloop
reeds tot in de XVIIIe eeuw, door eenige portretbusten, aanduidend wordt geteekend.
Hetzelfde kan men zeggen van de Italiaansche stucchi en marmeren werken, die trouwens
alle op hunne beurt reeds door den directeur zelf in dit tijdschrift zijn besproken, zooals
ook de inderdaad reeds aardig volledige reeks van bronzen en plaquetten, die ons omtrent
de beeldhouwkunst der Italiaansche Renaissance zooveel leeren, hier reeds geïntroduceerd
zijn. Voor de Duitsche en Spaansche kunst zijn eveneens, door het legaat De Stuers,
eenige nieuwe nummers ingelijfd. De inleiding leert ons echter in vergelijking met die
van den ouden Catalogus ook velerlei nieuws omtrent de localiseering van het grootste
contingent der verzameling, de Nederlandsche, Vlaamsche en Duitsche houtsculptuur der
XIVe en XVe eeuw. Men ziet overal, dat de, sedert de vorige bewerking verschenen
litteratuur zorgvuldig is bijgehouden. De inleider vat in enkele regels samen, hoe
het standpunt van de geleerden, ten opzichte van de verschillende hypothesen over de
herkomst dezer meestal anonyme stukken sedert elf jaar is gewijzigd. Toch handhaaft
hij, naar wij meenen terecht, het belangrijkste gedeelte van zijne oude stelling aangaande
de Noordelijke gewesten als bakermat van Claus Sluters’ kunst, en brengt voor dit doel
allerlei, onderwijl door hem bijeengebracht en gedeeltelijk reeds elders uitvoerig besproken
bewijsmateriaal op het tapijt. Voor de latere periode (16e, 17e, 18e eeuw) zijn de wijzigingen
in den tekst minder ingrijpend, al blijkt uit kleine veranderingen in de woordenkeus en
de zinswending ook hier soms, dat het oordeel van den schrijver met het groeien van
zijn materiaal rijper en een enkele maal anders is geworden. Dit laatste slaat vooral op
de thans stelliger omlijnde appreciatie van Verhuist en Quellijn, die vroeger meer als
bijkomstige grootheden naast de gewichtigste persoonlijkheden uit de XVIe eeuw en het
begin der XVIIe eeuw werden behandeld. Niet dat deze kunstenaars vroeger de waardeering
van den leider der verzameling moesten derven, maar de questie, waar het den rangschikkenden
en ordestichtenden directeur toen om ging, was eene andere dan thans. Het gold toen
nog altijd een lans te breken voor de door velen minder goed begrepen schifting van de

1) Na het verschijnen van den Catalogus is er nog een zeer fraaie »kop” bijgekomen.

119
 
Annotationen