Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 6.1905

DOI Heft:
Nr. 1-2
DOI Artikel:
Wildeman, M. G.; Overvoorde, J. C.: Avondmaalzilver bij de Ned. Herv. Kerk
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17412#0065

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
55

kunstwaarde van ?t Kerkzilver dan de meeste beheerders dier schatten, wil
ik niet tegenspreken, doch we weten nu eenmaal te goed. hoe lang op
een resultaat moet worden gewacht, als in Nederland iets commissoriaal
wordt gemaakt; en is nu het onderdeel Kerkzilver, niet een uiterst klein
onderdeel van den reuzenarbeid door de Commissie op de schouders ge-
nomen, en zullen die Verslagen worden gedrukt? en wanneer?? Kan dus
mijn belanglooze bemoeiing in deze, overbodig worden genoemd, temeer
daar door deze enquête wellicht nog veel kan worden gered, dat anders
denzelfden weg opgaat van andere waardevolle stukken, welke in handen
van antiquairs of kunstliefhebbers zijn overgegaan, terwijl dit toch nooit
de bedoeling der schenkers kan zijn geweest, die de voorwerpen aan de
kerken vereerden, om door de gemeente ten eeuwigen dage te worden
gebruikt, of althans bewaard.

Dat in deze arbitrair werd, en misschien nog wordt gehandeld, blijkt
mij uit een globale 1) opgaaf van het Kerkzilver te Leiden, waarbij o. a.
wordt gerelateerd:

»Voor zoo ver zij gedateerd zijn, dagteekenen de zilveren voorwerpen
»alle uit de achttiende eeuw [1721, 1739, 1752, 1755, 1760] behalve de
»zilveren schenkkannen, die in 1897 vervaardigd zijn uit de opbrengst Tan
»twee overbodig geworden oude avondmaalsstellen."

Die zoogenaamde »overbodig geworden ' stellen, kunnen historische
en kunstwaarde hebben gehad, terwijl tevens de mogelijkheid niet is uitgesloten,
dat zij zijn geschonken of gelegateerd. Een oude inventaris zou hierover
het gewenschte licht kunnen verspreiden. Ik noem hier alleen dit feit; uit
het voorwoord van mijn arbeid zal blijken, dat zoo iets helaas meer voorkomt.

Dat het resultaat »weinig belovend"' zal zijn, kan ik reeds nu beslist
tegenspreken. Meerendeels compleete antwoorden op de in de circulaire
gestelde vragen, calques en teekeningen der voorwerpen, en der daarop
voorkomende graveeringen, beschrijvingen der wapens en overige versie-
ringen, stroomen mij van alle zijden toe, en — ik mag gerust zeggen —
't meest van die zijden, van waar men de grootste onverschilligheid had
kunnen verwachten.

Der Rijkscommissie wensch ik ook in deze onderzoekingen den meesten
voorspoed toe, doch ik mag veilig aannemen, dat het mij (die thans 40

1) Bij bericht van 7 Oct. 1904 werd mij namens de kerkvoogdij medegedeeld,
een volledige opgaaf zou worden verstrekt tegen een betaling mijnerzijds van f"25.—
voor de Kerk, een Exemplaar der beschrijving, en een ex. van elk der (op mijne
kosten, let 7vel) gewonnen afbeeldingen. Diezelfde eisch werd herhaald den 6 Nov., 1.1.
na een mijnerzijds ingediend protest, waarbij ik mijne verbazing te kennen gaf over
een dusdanigen eisch. Indien toch de kosters der kerken tijdig van mijn komst
worden ingelicht, is de kerkvoogdij van allen arbeid gevrijwaard: óf zoo het zilver
berustende is bij respectieve H.II. Kerkvoogden, zou een wandeling van den een
naar den ander mij allerminst afschrikken. De gestelde eisch, lijkt mij den grootsten
hyena onder uitgevers waardig!
 
Annotationen