Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 8.1907

DOI Heft:
Nr. 2
DOI Artikel:
Mulder, Adolph: Het praalgraf van Heer Nicolaas van Putten en van diens gemalin Aleida van Strijen
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17414#0069

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
63

overwegend roode tint vertoonen, zoodat aan het oorspronkelijk beschilderd
zijn dezer overhuiving niet valt te twijfelen.

Uit bovenstaande mededeeling betreflende het op het praalgraf aan-
wezige schilderwerk komen wij tot de gevolgtrekking, dat bij de ver-
vaardiging van het monument de bedoeling heeft voorgezeten, om de op
de dekplaat liggende figuren (met uitzondering der kleeding) alsmede de
andere voorwerpen te beschilderen; de te beschilderen deelen werden
daarom uitgevoerd in witte steen, waarin de verf zich gemakkelijker kan
inzuigen en zich daardoor beter vasthecht dan op Naamsche steen, terwijl
de ongeschilderde partijen in laatstgenoemde steensoort werden uitgehouwen.
Geen andere reden is o. i. denkbaar voor het aanwenden van in kleur zoo
uiteenloopend materiaal aan de personen en voorwerpen op de dekplaat
van het monument aanwezig.

Dank zij de nasporingen door Mr. H. van Wijn in 1775 ingesteld, kunnen
wij alsnog mededeelen, dat het oosteinde van het voetstuk, waartegen de
voeten van Vrouwe Aleida rusten, van blindvenstervormige indiepingen
zijn voorzien, die echter bij het andere voetstuk door verwering zijn
verdwenen.

De inschriften onder beide voetstukken, die hij heeft opgenomen,
stellen hem in staat het volledige grafschrift van Aleida en een gedeelte
van dat van Heer Nicolaas weer te geven.

Het eerste grafschrift luidt als volgt:

ï>Aleydis, morum speculuin, flos, matei- honorum Qtiae fit.it inpopuno,
■»nnnc jacet in tiimulo. Nobilis in Putte Stryeneque fuit domitiatrix
»C/iriste, fruens ut ie rogo sii laudumque datrix.' Milleno, iriccno, sexto
y>quoque deno, Christe, tuis annis, obiit, Paulique ƒ0/t anti is".

De acht eerste woorden staan op de korte zijde van de dekplaat onder
het voetstuk van Aleida, dus op de zerk, waarop zij rust; het inschrift op
de lange zijde vangt aan met de woorden »iu popuno", waarvoor men
lezen moet »in populo".

Volgens deze lezing is de vertaling:

»Aleida, die een spiegel en bloem der zeden en een moeder der eere
onder het menschdom was, ligt nu in het graf. Zij was een edele Heerscheresse
in Putten en Strijen. Ik bidde, o Christus ! dat zij U genieten en loven moge !
Zij stierf in "t jaar 1316 na Uwe geboorte o Christus, op den dag van
Paulus en Johannes'*. (d. i. op den 26sten van Zomermaand, welke in het jaar
1316, daar de Zondagsletter een A was, op een Maandag viel1).

De woorden onder het tweede voetstuk luiden :

y>£t festum praeiens, necis, heu! tulit estu/n."

Van Wijn geeft ons ook hiervan de oplossing door een vergelijking
mee den tekst der reeds genoemde doodenlijst van het kapittel te Geer-
vliet, waaruit men kan opmaken, dat »festum praeiens" hier in den zin

1) I.'art de vérifier les dates. (pag. 159 en 164 en fol. 136).
 
Annotationen