Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 8.1907

DOI issue:
Nr. 2
DOI article:
Boekbespreking
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17414#0075

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
69

een onleesbare verhandeling in de kunsthistorische bibliotheek. Hij heeft
de stof levend weten te houden door een menigte afbeeldingen, naar
fotografische opnamen en teekeningen, die, meestal het betoog volgend,
over den geheelen tekst verdeeld zijn.

Na een korte historische inleiding en een verontschuldiging (zou men
willen zeggen) dat hij een zoo eenzijdig en zoo weinig schoons belovend
onderwerp aandurft, op den goeden grond trouwens, dat er voor de middel-
eeuwsche beeldhouwkunst in zijn landje nagenoeg geen ander materiaal
bestaat, deelt hij de steenen doopvonten, naar den aard van de grondstof,
als volgt in:

lnheemsch materiaal: Graniet.

i i. Zivart Belgisch marmer.

Buitenlandsch materiaal: ' 2. Zandsteen uit de Weserstreek.

' 3. Gothlandsche kalksteen.

Daardoor is zijn geheele opzet reeds van voren af aan geregeld en
behandelt hij naar topografische volgorde éérst de geïmporteerde, dan de
in het land gehouwen stukken,. Een kaartje, waarop in vier kleuren over-
zichtelijk het voorkomen der onderscheiden soorten in verschillende plaatsen
is aangeduid, vergemakkelijkt de lectuur ongemeen en maakt het tevens
mogelijk zich in één oogopslag den gang van het betoog weer voor den
geest te roepen.

Wat ons reeds dadelijk interesseert is zijn behandeling der zwarte
»Belgisch-marmeren' bekkens, die in 12 plaatsen en alle aan de ivestkusl
voorkomen. S maakt het zeer waarschijnlijk, dat de in deze steensoort
uitgevoerde typen, met de »hoofden" op 4 zijden van de achthoekige tlekplaat,
uit de Maasstreek, uit de buurt van Namen afkomstig zijn. Wat den voet
betreft, onderscheidt men daar twéé grondvormen : ééne met middelzuil en
4 hoekzuiltjes, staande op een breede basis en een andere elegante, en
waarschijnlijk latere vorm met enkelvoudigen, slanken, gothisch geprofi-
leerden voet. Terwijl de éérste soort slechts door twee exemplaren wordt
vertegenwoordigd, komt de tweede vaker voor en toont in enkele gevallen
reeds een latere verwording van het oorspronkelijk motief. De vier »hoofden",
waarin Cloquet de 4 Paradijsstroomen. (resp. de vier Evangeliën, of de 4 hoofd-
deugden) meent te herkennen, worden tenslotte als bloote versiering opgevat
en ondergaan dan. in een voorbeeld te Witzwort, (Kreis Eiderstedt) b.v.,
vermakelijke veranderingen. Zij worden tot heeren- en damesbustes in
pronkkleedij; zelfs de nar met schellekap ontbreekt niet

Nog een derde type, zonder figurale versiering, maar door lichtere
architectonische vormen en ranke profileering onderscheiden, wordt aan
't slot van dit kapittel besproken (Af b. 6, uit Friedrichstadt) en door den
auteur voor laat middeleeuwsch, van omstreeks 1400, aangezien, wat ons
voorkomt nog altijd rijkelijk vroeg te zijn; ook het bovengenoemde exem-
plaar uit Witzwort. waarop de »hennin" en een nar met ezelsoor muts
 
Annotationen