Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 8.1907

DOI Heft:
Nr. 3-4
DOI Artikel:
Boeles, P. C. J. A.: De Nederlandsche afdeeling in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17414#0136

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
130

Nederlandsche praehistorica, uit verschillende provinciën, op zijn gemak te
bestudeeren, in verband ook met enkele buitenlandsche groepen.

Waar het op aankwam: het vinden en afscheiden van bepaalde groepen,
het de gelegenheid geven die seriën met andere reeksen te vergelijken,
het uitstallen vooral van dateerende bijvondsten, b.v. kralen en fibulae uit
urnen voor den dag gekomen, dat is werkelijk zoo goed mogelijk gedaan.
De opsteller van dat alles heeft echter gemeend nog meer te moeten geven,
verschillende groepen in de praehistorische zaal reeds aan bepaalde stammen
en tijden te mogen toeschrijven. Mijns inziens ware het voorzichtiger geweest
dit zeer fijne en niet dringende werk tot rustiger tijden uit te stellen, te
meer waar de vereischte gegevens nog schaarsch zijn en eens gegeven
meeningen ongaarne gewijzigd worden.

Wij zullen dit punt hier echter niet verder uitwerken.

Met de Romeinsche afdeelingen stond de zaak anders. Dank zij de
nauwkeurige ontgravingen van Romeinsche legerplaatsen in Duitschland,
die soms, als b.v. Halteren, de oudheden van een met jaartallen (n v.
Chr.—17 n. Chr.) aan te duiden periode leeren kennen, dank zij ook de
voortreffelijke studiën over terra sigillata, het glanzend roode vaatwerk, van
Dragendorff, Déchelette en anderen, staan de hoofdpunten van de provinciaal-
Romeinsche archeologie thans in hoofdtrekken vrijwel vast. Dit neemt niet
weg dat er heel wat kennis en studie noodig is om een groote verzameling
als deze behoorlijk te determineeren, zooals Dr. Vollgraff het onlangs in
de vergadering van het Provinciaal Utrechtsch Gen. duidelijk aantoonde
ten aanzien van de Utrechtsche verzamelingen. Ook hier beseft men het
dadelijk, alleen reeds bij het bezichtigen der keurig geordende terra-sigillata
afdeeling, die b.v. uit Vechten een vijfhonderdtal scherven met verschil-
lende fabrieksstempels kan toonen. De Romeinsche afdeelingen komen mij
over het algemeen het best geslaagd voor en het meest volledig, behalve
misschien wat het glaswerk betreft. Evenals in de praehistorische zaal is
hier in ieder lokaal in het midden een typenkast opgesteld, waaromheen
een uitgebreider overzicht volgens vindplaatsen. De toelichting van de
tvpenkasten is nog zeer karig, soms bleef het bij een enkel etiket, ver-
moedelijk omdat de Directie met de openstelling der afdeelingen niet wilde
wachten tot de veel zorg vereischende catalogus in druk verschenen was,
een besluit waarvoor men niet anders dan dankbaar kan zijn.

Wat niet tentoongesteld is, kreeg, indien ik wel ingelicht ben, een
plaats in de gesloten vakken onder de vitrines, een svsteem dat ra. i.
bezwaren oplevert voor iemand, die niet uitsluitend geleid wil worden door
de altijd min of meer persoonlijke keus der Directie, maar uit eigen oogen
zich een oordeel wil vormen en daarom den geheelen voorraad dient te
kennen. Hij ziet zich verplicht de beheerders lastig te vallen met het
verzoek om al die kasten — en er zijn er heel wat — stuk voor stuk te
openen, een tijdroovend en verdrietelijk werk! Gemakkelijker zoude het
zijn, indien het bedoelde materiaal te vinden ware in een voor het gewone
 
Annotationen