Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 4.1911

DOI Heft:
Nr. 2
DOI Artikel:
Kalf, Jan: Verslad der commissie van advies betreffende de herstelling van het kasteel "Doorwerth"
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19800#0105

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
te rechtvaardigen, en sedert zij bovendien hunne beteekenis hebben verloren, daar het
kasteel niet meer voor woning behoeft te dienen, zijn er ook geen practische redenen, die
het noodig maken dit volstrekt waardelooze werk in stand te houden x).

Staat men echter op historisch standpunt en wil men de geleidelijke ontwikkeling
van een zeer eenvoudigen dertiende-eeuwschen zaalburcht tot de ruime en geriefelijke
woning van een negentiende-eeuwschen landedelman zooveel mogelijk laten blijken, dan
zal men in hoofdzaak aan de opvatting van den architect Uwer Vereeniging wenschen vast
te houden, hoezeer het betreurend, dat de laatste bouwheer van het kasteel op zoo smakelooze
wijze is te werk gegaan. Waar het vaststaat, dat de zuidelijke vleugel van het kasteel van
het oogenblik af, waarop hij de tegenwoordige uitgestrektheid had verkregen (Jz 1550), nimmer
zonder gang heeft bestaan, zal men reeds daarom de gang willen behouden, hoe leelijk die ook zij.

De beide eerst-ondergeteekenden, de voorkeur gevend aan het aesthetische standpunt,
achten het wegbreken der gang in het belang der architectonische waarde van het kasteel
dringend gewenscht, en zij kunnen niet toegeven, dat het behoud van dezen aanbouw door
eenige historische overweging zou worden geboden, daar hij in zijne tegenwoordige gedaante
grootendeels uit 1840 dagteekent en het, huns inziens, niet aangaat ook alle ontsieringen
te respecteeren, die in verloop van tijd aan een oud gebouw zijn toegebracht. Zij meenen,
dat door afbeeldingen de vroegere toestand voldoende kan worden vastgelegd, en vinden
geen bezwaar in eene herstelling van den tegenwoordigen binnenmuur der gang, in welken
immers genoegzame aanwijzingen betreffende zijn vroegeren toestand zijn bewaard gebleven.

De laatst-ondergeteekende echter is van oordeel, dat het ongeoorloofd is een oud
gebouw te wijzigen volgens individueele schoonheidsbegrippen. De zestiende-eeuwsche bouw-
meester, die de gang optrok, zag in de vernauwing van het binnenplein geen bezwaar, men
geeft dus een verkeerde voorstelling der aesthetica van het verleden door de gang weg te
breken. Men zou daardoor bovendien eenen muur, die steeds binnenmuur was (den noordmuur
van £), tot buitenmuur maken en het gebouw aantasten in wat juist de bizondere documenteele
waarde ervan uitmaakt, in zijn historischen aanleg, die een zoo duidelijk overzicht geeft van de
geriefelijkheidseischen, in verschillende eeuwen aan eene kasteelwoning gesteld. Hij is ook
van meening, dat de tegenwoordige gangmuur, door hem met klimop te doen begroeien, zijn
leelijk aanzien spoedig zal verliezen, en dat juist de betrekkelijke nauwheid van het binnen-
plein een eigen bekoring zal blijken te bezitten en een zeer karakteristiek en authentiek beeld
geven van het kasteel, zooals het sinds het midden der zestiende eeuw bewoond werd.

De keuze tusschen deze beide opvattingen, de beslissing in dit zuiver principieel
verschil, is thans de taak uwer vereeniging, want een compromis tusschen het meer-
aesthetische en het zuiver-historische standpunt is, ten aanzien der gang, niet mogelijk.

Ten aanzien van het portaal meenen wij echter, dat de beide inzichten wel tot

1) Het door Uw Bestuur aangevoerde argument, dat de gangen noodig zijn om, na de inrichting
van het kasteel tot museum, tijdelijk vertrekken te kunnen afsluiten, zonder daardoor het geheele
verkeer in het museum te belemmeren, achten wij van zeer gering belang, ook omdat, na het verdwijnen
der gangen, elke verdieping afzonderlijk bereikbaar blijft en dus ook afzonderlijk kan worden afgesloten.

94
 
Annotationen