Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 4.1911

DOI Heft:
Nr. 2
DOI Artikel:
Bijlage
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19800#0114

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
een idee aan te geven voor de uit te voeren restauratie van het oude portaal, dat gespaard
wordt. Het daarvoor noodige ontwerp moet uitteraard het werk zijn van den architect
onzer Vereeniging.

De deskundige zal dan ook onmiddellijk zien, dat in deze schets zelfs niet is getracht
aan de noodzakelijke wijzigingen en herstellingen vorm te geven, dat eenvoudig een stoep,
een deur en vensters zijn geteekend, ongeveer op de plaats waar zij moeten komen. De
definitieve oplossing zal dus aanmerkelijk mooier kunnen zijn. Dit schetsje kan echter
te hulp komen aan het voorstellingsvermogen der leden, en zelfs zoo onvolkomen als het
is, schijnt het toch wel reeds geschikt om te doen zien, dat de in de zestiende eeuw tot
stand gekomen vernauwing van het binnenplein volstrekt niet zoo misstaat als men het
doet voorkomen, en dat zij iets zeer karakteristieks geeft aan een kasteel, dat men geheel
verkeerd beoordeelt door er »een middeleeuwsch kasteel” in te willen zien. Het is niet
een gebouw uit ééne periode, het is, integendeel, een monument, waaraan eeuwen lang
is voortgebouwd. Juist dit geeft er een geheel eigenaardige waarde aan, welke men zou
doen verdwijnen door afbraak der gang.

De ondergeteekende moge daarom de aanneming van zijn voorstel met warmte
aanbevelen.

’s-Gravenhage, 30 April 1911. JAN KALF.

DOORWERTH. (Ingezonden).

Aan het verslag van de vergadering der vereeniging »Doorwerth”, voorkomende
op blz. 35 vlg. van het Bulletin, heeft de redactie een noot toegevoegd, om eene bewering
van mij te bestrijden. Indien de redactie mij vooraf gehoord had, zou zij die bestrijding,
welke in hare strekking en in verschillende bijzonderheden onjuist is, hebben kunnen
terug houden.

De zaak was deze. De Minister had de hem vanwege de vereeniging voorgelegde
restauratieplannen goedgekeurd behoudens eenige punten. Nadat namens het bestuur aan
den Minister was medegedeeld, dat men diens aanmerkingen, uitgezonderd één punt, aan-
vaardde, is aan de vergadering de vraag voorgelegd, hoe men ten aanzien van dat ééne
punt zou handelen. De heer Fockema vroeg mij of reeds vroeger een dergelijk geval zich
had voorgedaan. Ik verklaarde dat in de dertig jaren, dat ik officieel voorlichting gaf,
eene kwestie als deze nimmer voorkwam.

Dit laatste nu spreekt de redactie tegen; zij schrijft: »Het geval heeft zich, meenen
wij, indertijd voorgedaan bij de restauratie van den Dom te Utrecht; de architect van
het Kerkbestuur had toen daken ontworpen, waarmede de adviseurs van den Minister —
naar wij meenen de heeren Gugel en de Stuers — zich niet konden vereenigen. De Minister
eischte, dat het plan van zijne adviseurs zou worden gevolgd, maar het Kerkbestuur gaf
niet toe en zag af van de Rijkssubsidie.”

103
 
Annotationen