Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 4.1911

DOI Heft:
Nr. 4
DOI Artikel:
Algemeene vergadering van den nederlandschen oudheidkundigen bond te Deventer op 7 Juli 1911
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19800#0188

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
Daarentegen behooren specifiek plaatselijke of gewestelijke voorwerpen in hun
eigenaardige omgeving te blijven. Het gaat dus ook niet, om altijd oude stichtingen enz.
te plunderen ten behoeve van musea of oudheidkamers.

Toch kunnen zulke musea of oudheidkamers zeer veel nut stichten. Een plaatselijk
museum, zei spr., is het natuurlijk supplement van het gemeente-archief. Het moet niet
een museum voor kunst of kunstnijverheid zijn, hoewel, zooals gezegd, specifiek plaatselijke
zaken niet uitgesloten behoeven te worden, bv. Delftsch aardewerk te Delft. Spr. wees
er op, hoe ruiling onderling in deze van veel belang zou zijn.

Tot locale oudheden, waaromtrent veelal verkeerde begrippen heerschen, dienen
gerekend te worden historische herinneringen aan personen of toestanden eener stad.
Persoonlijke consideratiën ten aanzien van een schenker mogen daarbij nooit van invloed
zijn op de opname in het museum. Nog altijd geldt de gulden spreuk van Anna Roemer
Visscher: Genoeg is meer dan veel.

Door juiste plaatsing alleen kan een voorwerp zijn juiste beteekenis erlangen.
Verder is een nauwkeurige catalogus, hoe beknopt ook, zeer noodzakelijk.

Naar aanleiding van de opvattingen van den heer Moes ontstond een gedachten-
wisseling. Betoogd werd o.m. dat de Oudheidkundige Bond ervoor zou waken dat allerlei
zaken, die hun omgeving sieren en dikwijls alleen mooi zijn in die omgeving, niet daaruit
weggerukt worden ter wille van musea. Van zeer veel belang is dit nl. om allerlei
menschen de oogen te openen voor het moois uit oudere tijden.

Dr. C. Hofstede de Groot wenschte verzamelingen van schilderijen van een
meester uit een bepaalde stad zooveel mogelijk voor die stad te behouden. B.v. de
Halsen behooren te Haarlem te blijven. Ware Deventer zorgvuldiger met zijn Ter
Borchs, Dordrecht met zijn stukken van Cuyp geweest, ze zouden niet her- en
derwaarts verstrooid zijn; zeer zeker behoorden collecties daarvan te Deventer en te
Dordrecht thuis.

Spr. stelde voor, dat de heer Moes in een aantal stellingen zijn rede zou samen-
vatten. De heer Moes verklaarde zich hiertoe bereid. Het Bestuur nam een verder voorstel
van Dr. Hofstede de Groot met eenige uitbreiding over, waardoor dit vraagstuk in een
wintervergadering zal behandeld worden met eventueele praeadviezen, uit te brengen
door een tweetal museum-directeuren.

De burgemeester van Deventer, de heer W. H. F. Baron van Heemstra, richtte alsnu
eenige hartelijke woorden tot den Bond, wiens werkwijze spr. ten zeerste bewonderde.
De voorzitter dankte den heer Van Heemstra voor zijn belangstelling in den Bond,
waarna de vergadering werd gesloten.

In de vergaderzaal was door dr. C. Hofstede de Groot tentoongesteld een ver-
zameling fotografieën naar schilderijen met onbekende landschappen en stadsgezichten,
waaromtrent enkele aanwezige topografisch-deskundigen eenige inlichtingen verschaften.

Na afloop der vergadering begon de bezichtiging van Deventer’s monumenten en
oudheidkundige verzamelingen; begonnen werd met het stadhuis; verder werden bezichtigd

177
 
Annotationen