Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 4.1911

DOI Heft:
Nr. 5
DOI Artikel:
Beelaerts van Blokland, Willem A.: De grafheuvels op de Doorwerthsche Heide
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19800#0253

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
voorzien is het mij een genoegen te kunnen mededeelen, dat de gevonden urn ') naar
alle waarschijnlijkheid van dezelfde grondstof is als de schaalvormige urnen, welke in de
grafheuvels 2, 4 en 5 (blz. 168 en 169) werden aangetroften, en waarvan ik ook nog

scherven vond. Deze urnen zouden uit denzelfden tijd zijn als de klokbekers, welke niet

geheel in het hart der heuvels 1 en 6 werden gevonden, omdat de schaal in heuvel 4 . . . .
in het midden werd gevonden! Dit betoog, hoewel verre van duidelijk en overtuigend,

is op zichzelf reeds teekenend. Dat dergelijke urnen uit den klokbekertijd zijn, is nog

zoo zeker niet en eene grondige studie overwaardig.

Maar om terug te komen op den grafheuvel bij de boerderij te Laag-Wolfheze:
het onderzoek van Mevrouw Goekoop moet zeer oppervlakkig zijn geweest, immers bij
mijne nalezing vond ik — zonder te graven — nog een vuursteenen mesje en daarenboven
een van kerven voorzien stuk bergsteen, hetwelk vroeger grooter is geweest en naar alle
waarschijnlijkheid heeft dienst gedaan als maalsteen.

Wie weet wat de heuvel, die nog lang niet in zijn geheel is onderzocht, verder
nog bevat!

Nog over andere opgravingen van Mevrouw Goekoop een enkel woord. Op
blz. 167 en 170 deelt zij mede, dat haar door latere opgravingen, gedaan in een opgedroogd
stroomgebied van de Wolfhezensche beek om de nederzetting zelf te vinden, is gebleken,
dat de sage waar is, die vertelt, dat door het dal een zijarm van den Rijn heeft gestroomd,
omdat in geulen tusschen oerbanken een paar stukken lei gevonden werden, die alleen daar
konden zijn, als meegespoeld met het water van den Rijn uit Duitschland, en dat klaar-
blijkelijk dus de bevolking den Rijn was afgezakt. Niet alleen ontgaat mij, waar dit »dus”
op slaat: men behoeft toch niet aan den Rijn te wonen om die rivier te zijn afgezakt,
maar met eene geringe kennis der omstreken is het dadelijk duidelijk, dat een zijarm van
den Rijn nimmer door bedoeld dal heeft kunnen stroomen. De waarheid is deze: de
Veluwe is in vroegere tijden veel waterrijker geweest dan thans en zoo is ook het
Wolfhezensche beekje slechts een droevig overblijfsel van een machtiger zijriviertje van
den Rijn. Een zijriviertje en een zijarm zijn echter niet te vereenzelvigen, zoodat ook
van een «afzakken” uit Duitschland in dit geval geen sprake kan zijn. Het ligt niet in
mijne bedoeling te beweren, dat de gevonden stukken lei te dier plaatse niet langs
natuurlijken weg kunnen zijn gekomen1 2 3), doch ik kan de opmerking niet weerhouden,
dat op geen 200 M. afstands zich gedurende vele eeuwen een met leien gedekt kerkje
verhief, hetwelk vermoedelijk door de Spanjaarden kort vóór 1570 in de asch werd gelegd.

Hoewel een tegenstander van den huidigen zucht naar beperking der persoonlijke

1) De benaming asch-urn komt mij eenigszins zonderling voor. Deze urnen toch bevatten geen
asch doch beenderen en het verdient opmerking dat deze niet in zulke kleine stukjes zijn geklopt, als
anders wel het geval is; zoo zijn b. v. gave wervels in deze urnen geene zeldzaamheid.

2) In ieder geval zoude zulks dan toch in eene veel vroegere periode moeten hebben plaats

gegrepen dan in den klokbekertijd.

242
 
Annotationen