Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 4.1911

DOI Heft:
Nr. 1
DOI Artikel:
De algemeene bonds - vergadering te Utrecht
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19800#0045

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
degelijk omdat daarin wordt afgekeurd het systeem om het geld dan toch maar, zij het ook
voor minder wenschelijke kunstwerken, te besteden ^). De groote moeilijkheid was echter om
een middel te vinden, dat de slechte kanten van ’t tegenwoordig stelsel zou afnemen, zonder
dat de onmogelijke eisch werd gedaan van een geheele wijziging in onze staatsrechterlijke
gewoonten. Een, ook terloops ter vergadering geopperd denkbeeld, om begrootingen
voor meerjarige perioden in te stellen bijvoorbeeld, houdt absoluut geen rekening met
de geschiedenis van ons staatsrecht, welke immers een terugkeer daartoe ondenkbaar maakt.
Dr. H. de Groot heeft echter met de hem eigen scherpzinnigheid een oplossing gevonden,
die inderdaad plausibel lijkt. En behalve de oplossing, vond hij een precedent. Dat is het
mooiste, immers van oudsher beheerscht de aanbidding van het precedent menige wetgevende
vergadering. Inderdaad, hij ontdekte in de Vestingwet van 18743) een voorbeeld van 1 2

1) »Het heerschende stelsel, waaronder alle toegestane, doch in den loop des jaars niet opge-
bruikte, credieten bij het einde daarvan in ’s Rijks schatkist terugvloeien, is verwerpelijk, aangezien het
in vele gevallen leidt tot aankoop van niet- of slechts in de tweede of derde plaats wenschelijke
kunstwerken”.

2) Wij nemen hieronder den tekst op van de »Wet van den 3en December 1874 »St. bl.” no. 193,
tot regeling van het beheer der gelden, bestemd voor de voltooijing van het vestingstelsel,” met terzijde
de wijzigingen waardoor ze voor museumwet geschikt zou zijn.

aanvulling (uitbreiding)
van ’s Rijks verzamelingen
van Geschiedenis en Kunst.

aanvulling enz. utsupra.

de wet vaststellende de
begrooting van Binnenl.
Zaken voor 191 . .

het beheer van ’s Rijks
verzamelingen van Ge-
schiedenis en Kunst.

Wij Willem III, enz.

Allen, die enz.

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is
de uitgaven voor de (voltooijing van het vestingstelsel) afgescheiden te
houden van de overige Rijksuitgaven;

Zoo is het, enz.

Art. 1. Wegens de uitgaven voor de (voltooijing van het vestingstelsel)
worden jaarlijks afzonderlijke begrootingen bij de wet vastgesteld.

2. Het beheer der bij het vorige artikel bedoelde begrootingen is
onderworpen aan dezelfde regelen als het beheer der algemeene be-
grootingen van Staatsuitgaven.

3. Tot dekking der uitgaven, begrepen in de begrootingen bedoeld
bij art. 1, worden bestemd en bij de wetten tot vaststelling dier be-
grootingen aangewezen:

a. de sommen, die krachtens (art. 3 der wet van den 18en April 1874
y>St. hl." no. 64) op de algemeene begrootingen van Staatsuitgaven zijn
en nader zullen worden uitgetrokken;

b. de vermoedelijke batige sloten der rekeningen van ontvangst en
uitgaaf wegens de bij art. 1 bedoelde begrootingen over vroegere diensten ;

c. de toevallige baten, welke uit (den aanleg van de bij deze wet
bedoelde vestingwerken) kunnen voortvloeien.

Lasten en bevelen, enz.

(Uitgegeven den achttienden December 1874).

Toelichting. — Art. 3a. Hiermede wordt bedoeld de wet op de loopende Staatsbegrooting voor
het jaar waarin dit wetsontwerp wordt aangenomen.

Art. 3c. Hiermede zijn bedoeld: toegangsgelden, zoo die vroeger of later mochten worden
ingevoerd, vergoeding voor ’t bewaren van regenschermen, stokken, kleedingstukken, taschjes enz.; de
opbrengst van catalogi, gidsen, photographieën en andere reproducties, opbrengst van dubbelen, en
andere overtollige voorwerpen.

3

33
 
Annotationen