Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 1.1899-1900

DOI Heft:
Nr. 4
DOI Artikel:
Rijks Museum van Schilderijen
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17407#0126

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
IIÓ

Eene eerste poging daartoe is thans tot stand gekomen. De
ondervinding zal uitwijzen of deze proeve als geslaagd is te beschouwen,
zeker is 't dat gaandeweg verbeteringen aan te brengen zullen zijn.

In 't kort wensch ik hier een overzicht te geven van de tot
stand gekomen verandering.

De verzameling oude schilderijen was in den laatsten tijd aan-
merkelijk uitgebreid door het legaat van den heer D. Franken Dzn.,
door aankoop van een groot gedeelte der verzameling Gijsbert de
Clercq, door den afstand in bruikleen van de Gemeente Amsterdam
van een reeks schilderijen, meest Regentenstukken afkomstig van het
Raadhuis en van 6 stukken door genoemden heer de Clercq aan de Ge-
meente geschonken. Voorts van eenige stukken toebehoorende aan mr.
de Nerée van Babberich en van twee groote doeken van Barent Graat,
toebehoorende aan Jhr. Ortt van Schonauwen, voorstellende de een
Johan Ortt heer van Breukelen en Nyenrode te paard, de ander zijn
broeder Abraham Ortt. Dan van 8 portretstukken afkomstig van het
Rijpenhofje waaraan over 6 maanden het portret van Gose Centen
door Kembrandt, onlangs door Dr. Bredius als zoodanig herkend, zal
worden toegevoegd; eindelijk door de laatste aankoopen. Er wachtten
dus ongeveer 85 schilderijen op plaatsing.

Gaandeweg had zich bij mij de overtuiging gevestigd dat het
wenschelijk was de meest kenmerkende Schutters- en Regentenstukken
zoodanig te plaatsen dat deze goed «op de handi konden worden
gezien en ter onderlinge vergelijking bijeen geplaatst; bovendien lachte
mij het denkbeeld zeer toe deze groote doeken tot een monumentaal
geheel te vercenigen. Dit denkbeeld vond bij velen instemming niet het
minst bij collega's en kunstmannen in binnen- en buitenland. De
groote portrettenzaal, die reeds sedert de Oranje-Nassau-tentoonstelling,
toen er alle portretten onzer Oranje-Vorsten uit verwijderd waren, voor
een deel ledig was gekomen, was daarvoor aangewezen. Deze werd,
nadat de muren opnieuw waren beschilderd, nu voor «Schutters- en
Regententaal* bestemd. Met genoegen constateer ik dat de pers zich
zeer gunstig over deze nieuwe inrichting heeft uitgelaten en voorts dat
ik reeds de bewijzen heb ontvangen dat vreemde kunstgeleerden zich
er door opgewekt gevoelen tot eene bestudeering van dit monumentale
gedeelte tier Xederlandsche Schilderschool.

Een grief in de inrichting van ons Museum, die zich gaandeweg
openbaart bij de> vermeerdering der verzameling, maar die zeker den
ontwerper niet te sterk mag aangerekend worden daar niemand voor-
zien kon dat binnen een kort tijdsverloop de collectie zoodanig zou
worden uitgebreid, is dat de decoratie van vele zalen te veel verband
houdt met het daarin tentoongestelde waardoor de plaats van sommige
 
Annotationen