I2Ó
De vinders van al die zaken trachtten natuurlijk zoo hoog
mogelijke prijzen te bedingen, en het was daarom, dat zij zich niet alleen
in betrekking stelden tot ons museum, maar ook andere betrekkingen
zochten aan te knoopen; wanneer zij zich evenwel wendden tot een
mijner collega's, werden zij verwezen naar mij en kwamen de voorwer-
pen terecht in het Asser museum. Een godsdienst-onderwijzer ter
plaatse, wiens vader in Edam woonde, kocht echter in het begin veel
op en zoo werden, via nog andere tusschenstations, verscheidene zaken
aangekocht door het rijksmuseum te Leiden. En toen werd geboren
eene questie ter vermelding waardig.
De ambtenaar te Leiden, aan wien door Dr. Pleyte werd opge-
dragen het reinigen der voorwerpen, was nauwelijks met dit werk
begonnen, of hij ervoer, dat zij niet zoo goed tegen water bestand
bleken, als de vroeger aangebrachte urnen. Van doorbakken was geen
sprake geweest, zoodat sommige stukken zelfs bijna geheel in deeg of
modder overgingen. Onmiddellijk stelde hij zijn chef hiermede in kennis,
wiens aandacht reeds was getrokken hierdoor, dat al die karaffen, ton-
netjes enz. sterk deden denken aan een herberg-inventaris ten platten
lande. De ontdekking van zijn amanuensis versterkte zijn vrees, of de
voorwerpen inderdaad echt waren, dan of misschien moest worden
gedacht aan namaak door personen, ter plaatse wonende en voorna-
melijk bekend met het interieur van eene herberg. Een vriend, wiens
advies werd ingewonnen, achtte ook de zaak niet zonder bedenking Toen
kwam daarbij eene mededeeling uit Amsterdam, dat een paar oud-kolonisten
van Veenhuizen te Odoorn en Emmen zich den tijd zouden korten
met het vervaardigen van quasi-oud vaatwerk. Voegt men daarbij, dat
de wijze van fabricage geheel afweek van wat tot nu toe bekend was,
dat sommige voorwerpen behandeld waren met eene kleurstof, die in
water verdween, dat niet enkele voorwerpen werden gevonden, doch
zeer velen tegelijk, dan mag de twijfel van Dr. Pleijte niet ongegrond
worden geacht. En zeer zeker was terstond vast te stellen, dat het
gevondene althans niet was uit den tijd der vroeger gedolven urnen.
Hij besloot dan ook zich door een persoonlijk onderzoek ter
plaatse meerdere gegevens te verschaffen, en kwam op Vrijdag 11
Augustus te Assen. Immers ik had hem medegedeeld, dat, mochten
misschien sommige voorwerpen hun ontstaan kunnen te danken hebben
aan Veenhuizers of Odoorners, dit zeer zeker het geval niet kon zijn
met andere, die ingeval van namaak eene kennis veronderstelden, welke
zulken personen vreemd moest zijn. Na reeds Vrijdagmiddag de gedach-
tenwisseling geopend te hebben, beschouwden de heer Pleijte en ik den
volgenden morgen verschillende der laatste aankoopen van het Drentsche
museum, en ook de heer Pleijte achtte vervaardiging van sommige
stukken door Veenhuizers en consorten niet zeer waarschijnlijk. Tevens
stelde hij vast de aanwezigheid van Frankische ornamenten op zeer vele
De vinders van al die zaken trachtten natuurlijk zoo hoog
mogelijke prijzen te bedingen, en het was daarom, dat zij zich niet alleen
in betrekking stelden tot ons museum, maar ook andere betrekkingen
zochten aan te knoopen; wanneer zij zich evenwel wendden tot een
mijner collega's, werden zij verwezen naar mij en kwamen de voorwer-
pen terecht in het Asser museum. Een godsdienst-onderwijzer ter
plaatse, wiens vader in Edam woonde, kocht echter in het begin veel
op en zoo werden, via nog andere tusschenstations, verscheidene zaken
aangekocht door het rijksmuseum te Leiden. En toen werd geboren
eene questie ter vermelding waardig.
De ambtenaar te Leiden, aan wien door Dr. Pleyte werd opge-
dragen het reinigen der voorwerpen, was nauwelijks met dit werk
begonnen, of hij ervoer, dat zij niet zoo goed tegen water bestand
bleken, als de vroeger aangebrachte urnen. Van doorbakken was geen
sprake geweest, zoodat sommige stukken zelfs bijna geheel in deeg of
modder overgingen. Onmiddellijk stelde hij zijn chef hiermede in kennis,
wiens aandacht reeds was getrokken hierdoor, dat al die karaffen, ton-
netjes enz. sterk deden denken aan een herberg-inventaris ten platten
lande. De ontdekking van zijn amanuensis versterkte zijn vrees, of de
voorwerpen inderdaad echt waren, dan of misschien moest worden
gedacht aan namaak door personen, ter plaatse wonende en voorna-
melijk bekend met het interieur van eene herberg. Een vriend, wiens
advies werd ingewonnen, achtte ook de zaak niet zonder bedenking Toen
kwam daarbij eene mededeeling uit Amsterdam, dat een paar oud-kolonisten
van Veenhuizen te Odoorn en Emmen zich den tijd zouden korten
met het vervaardigen van quasi-oud vaatwerk. Voegt men daarbij, dat
de wijze van fabricage geheel afweek van wat tot nu toe bekend was,
dat sommige voorwerpen behandeld waren met eene kleurstof, die in
water verdween, dat niet enkele voorwerpen werden gevonden, doch
zeer velen tegelijk, dan mag de twijfel van Dr. Pleijte niet ongegrond
worden geacht. En zeer zeker was terstond vast te stellen, dat het
gevondene althans niet was uit den tijd der vroeger gedolven urnen.
Hij besloot dan ook zich door een persoonlijk onderzoek ter
plaatse meerdere gegevens te verschaffen, en kwam op Vrijdag 11
Augustus te Assen. Immers ik had hem medegedeeld, dat, mochten
misschien sommige voorwerpen hun ontstaan kunnen te danken hebben
aan Veenhuizers of Odoorners, dit zeer zeker het geval niet kon zijn
met andere, die ingeval van namaak eene kennis veronderstelden, welke
zulken personen vreemd moest zijn. Na reeds Vrijdagmiddag de gedach-
tenwisseling geopend te hebben, beschouwden de heer Pleijte en ik den
volgenden morgen verschillende der laatste aankoopen van het Drentsche
museum, en ook de heer Pleijte achtte vervaardiging van sommige
stukken door Veenhuizers en consorten niet zeer waarschijnlijk. Tevens
stelde hij vast de aanwezigheid van Frankische ornamenten op zeer vele