Overview
Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Busch, Werner [Hrsg.]; Freie Universität Berlin / Kunsthistorisches Institut [Mitarb.]
Geschichte der klassischen Bildgattungen in Quellentexten und Kommentaren: eine Buchreihe (Band 3): Landschaftsmalerei — Berlin: Reimer, 1997

DOI Kapitel:
26. Arnold Houbraken
DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.65784#0170

DWork-Logo
Überblick
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
26. Arnold Houbraken
De groote Schouburgh (1718-1720)

’Tis ontegenzeggelyk dat Aurora de stralen van haargoude hulsel boven de benevelde
kimmen pas doende zien, als de bladen der boomen noch druppen van den nachtdouw,
en de velden noch van den nevel als niet een blaauw floers overdekt leggen, en hier
en daar de toppen van gehugten, en torenspitsen beginnen in een goude tinteling zig
te laten zien, wel de Schilderagtigste gezigten vertoont voor hun die hun werk maken
om zulks ter gelegener tyd op paneel te vertoonen. Dit nam LUKAS VAN UDEN in
acht; want men zegt van hem da hy zig den vadzigen slaap ontrok, en met het
morgenkrieken opstont en naarde Velden, en Bosschen zig begaf [...].
»Nevens dezen zat Jan van Goojen die op een gansch andere wyze te werk ging.
Want zyn geheel paneel overzwadderende hier licht, daar donker, min ofmeer als
een veelverwige Agaat, bestont hy allerlei aardige koddigheden daar in te zoeken,
die hy met weinig moeite, door penceeltoetsen kenlyk maakte, zoo dat ginder een
geestig verschiet, versiert met boere gehugten zig op deed. Hier zagmen een oude
steevest, met poort en waterhooft voor den dach körnen, en zieh in ’t aankabbelende
water spiegelen, ookverscheiden slag van Schepen, en Schulten metvragtofreyzigers
beladen. In ’t kort zyn oog, als op het uitzien van gedaantens, die in een Chaos van
vermengde verwen verborgen lagen, afgerecht, stierde zyn hand en verstand op een
vaardige wys, zoo dat men een volmaakte schildery zag, eer men recht merken kon,
wat hy voorhad.« [Zitat nach Hoogstraeten] [...]
Dat ’ er [Albert Cuyp] na zyn dood geen modellen ofteekenen van andere meesters
by hem gevonden wierden is een bewys dat hy alleen de natuur tot leiding nam.
(Arnold Houbraken, De Groote Schouburgh der Nederlantsche Konstschilders en Schilderes-
sen, hrsg. von P. T. A. Swillens, Maastrich 1943, Teil 1, S. 125,131f., 196)
Wenn das Morgenroth seine goldenen Strahlen überden in Nebel gehüllten Horizont
wirft, die Blätter der Bäume noch vom Nachtthau glänzen, die Felder wie mit blau-
em Schleier bedeckt liegen und hie und da die Dächer der Weiler und die Thurmspitzen
im goldenen Schimmer erglänzen, so ist dies gewiss der malerischste Augenblick für
Alle, welche ihren Studien nachgehen, um dieselben zu günstigerer Zeit auf die Lein-
wand zu bringen. Diesen nahm auch Lucas van Uden in Acht, denn man sagt, dass er
sich dem Schlafe entriss, mit dem Morgengrauen aufstand und hinauseilte in Feld
und Wald. [...]
»Neben ihm sass Jan van Goijen, der auf eine ganz andere Art zu Werke ging; denn
nachdem er die ganze Leinwand, hier lichter, dort dunkler, mehr oder minder wie
einen vielfarbigen Achat überpinselt hatte, suchte er die verschiedenen Farbenklekse

168
 
Annotationen