Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 1.1899-1900

DOI issue:
Nr. 4
DOI article:
Muller, Samuel; Pit, Adriaan: Over Museum-catalogussen
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17407#0110

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
100

terecht het wandalisme der onbeschaafder} hekelen, bij wie gebouwen
en meubelen reeds in diskrediet komen omdat zij oud zijn, hoeden wij
ons te vervallen in de tegenovergestelde, niet minder zotte fout, om
de zaken integendeel te bewonderen alleen omdat zij oud zijn.

Indien dan de oudheid van een voorwerp op zich zelf ons geene
aanleiding geeft om het in een museum te plaatsen, moeten wij ons
afvragen, welke eigenschappen ons dan wèl bewegen moeten om zoo hooge
eer aan het besprokene voorwerp te bewijzen. Wanneer wij ons geweten
in dit opzicht aan een kruisverhoor onder vier oogen onderwerpen, dan
vrees ik, dat wij het verre van zuiver zullen bevinden en in onze bin-
nenkamers ons hoofdschuddend zullen verbazen over het onlogische van
onzen gedragslijn. Ziehier wat wij, naar ik vermoed, zullen bevinden.

Het eerste en beste motief, dat- ons dringt tot opneming van
een voorwerp in een museum, is zijne kunstwaarde. Onze jeugdige
medewerkers (voor zoover zij althans de goedheid willen hebben, met ons
mede te werken) verkondigen dit motief het luidst. Maar al zijn onze
stemmen niet meer zoo jeugdig en al klinken ze dus wat minder hard,
wij meenen toch, dat ook wij wel, evenals de jongste generatie, bij de
vorming onzer musea het allereerst en het allermeest gelet hebben op
de schoonheid der opgenomene voorwerpen.

Maar daarnaast hebben wij toch ook wel acht gegeven op iets
anders. Het heeft mij bijzonder verheugd, om bij U — dien ik niet
juist in eene onzer vele generaties van celebriteiten zou durven etiquet-
teeren, maar die toch in ieder geval voor het belang van uw Neder-
Iandsch museum als kunstmuseum zoo warm voelt als iemand in ons
vaderland — om bij U ook waardeering te vinden voor dat andere,
tweede standpunt. In het kundige artikel over de Heeswijksche veiling,
door U geplaatst in het 2° nummer van dit Bulletin, staat zelfs deze
beschouwing geheel op den voorgrond. Eene wapenvcrzamcling wordt
toch door u omschreven als bevattende »oordeelkundig samengestelde
reeksen van wapenen, waardoor een overzicht wordt aangeboden van
de wijzen, waarop de menschen zich tegen aanvallen van anderen ver-
dedigd hebben of anderen hebben aangevallen.* Iets verder blijkt, dat
in zoodanige verzameling naar uw oordeel x-(alle) beschavingstijdperken
behoorlijk vertegenwoordigd moeten zijn*. En terecht stelt ge dan ook
in het licht, dat eene dergelijke verzameling, waarin ^seriën van typen
zonder gapingens aanwezig zijn en die dus xde geleidelijke ontwikkeling
der systemen vertoont«, 2-een cultuurhistorische waarde* bezit. Met
nadruk wordt dus door U het belang van een Mnuseum van oudheden*
ook als materiaal voor de geschiedenis onzer beschaving hooggehouden.

Tot zoover zijn wij het eens. Ik vlei mij, dat ook over het derde
gezichtspunt, dat ik wensch aan te duiden, geen noemenswaardig ver-
schil tusschen ons zal blijken te bestaan. Het is een gezichtspunt, dat
ver verwijderd is van de beide andere, waarop ik u wees, — eene over-
 
Annotationen