Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 1.1899-1900

DOI issue:
Nr. 4
DOI article:
Muller, Samuel; Pit, Adriaan: Over Museum-catalogussen
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17407#0113

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
103

collectie eindelijk schijnt verstandig te doen door alle voorwerpen
chronologisch te rangschikken en b.v. den stoel van Prins Willem I te
doen volgen door een penning op Oldenbarnevelt, den beker van
Chatham en eene schilderij van het scheepgaan van Willem III naar
Engeland.

Gij ziet het, mijn waarde Heer! na een langen omweg ben ik
eindelijk weder teruggekomen op mijn punt van uitgang. Ik verontschuldig
mij niet over den langen tocht, dien ik u heb doen maken, want ik
meen, dat ik thans de reden der twijfelingen, waarover ik u in den
aanvang van dit schrijven onderhield, met pijnlijke duidelijkheid u voor
oogen heb gesteld. Oordeel tevens, hoezeer ik, nog meer dan alle
andere zich beschaafd noemende Nederlanders, verlangend uitzie naar
uwen catalogus van het Nederlandsch museum.

Die catalogus zal mij stellig eenig licht geven. Maar toch lang
niet al het licht, dat ik behoef. Want ik verkeer, als beheerder van
een klein plaatselijk museum, in vrij wat ongunstiger omstandigheden
dan gij. Immers al is het Utrechtsche museum misschien het grootste
en belangrijkste van alle, toch spreekt het van zelf, dat men er niet aan
heeft kunnen denken noch nooit aan zal kunnen denken, om eenigs/.ins
volledige serieën van welk onderdeel ook samen te stellen. Ik kan mij
denken, dat steden als Delft, Dinant e.a., beroemd als zetels eener
merkwaardige oude industrie, er eenmaal toe zullen komen, om, ter
vermeerdering van den luister harer namen, kleine musea van de voort-
brengselen dier industrie aan te leggen, zooals Haarlem dat deed van de
producten harer schilderschool. Maar in het gunstigste geval zullen dit
natuurlijk uitzonderingen blijven: geld voor het geregeld doen van plan-
matige aankoopen zal de beheerder van een lokaal museum nooit
hebben. De grondslag van zulk een museum wordt gewoonlijk gelegd
door hetgeen de zorg en de slordigheid van een stedelijk bestuur
van ouds op zijn stadhuis heeft bijeengebracht en daarna heeft laten
slingeren. Deze collectie, die soms merkwaardig is (en altijd zeer
kostbaar had kunnen zijn) wordt dan langzamerhand aangevuld door de
merkwaardige zaken, die de onverschilligheid en de onkunde der burgerij
soms voor eene kleinigheid te koop bieden, en door de prullen, die
belangstellende' ingezeten daaraan nu en dan toevoegen. Zoo verkrijgt
men wat voorwerpen van gilden, — veel afbraak van oude gebouwen, —
wat oude meubels en kleeren, — opgegraven fragmenten van zaken,
die, eenmaal schoon, in hun verval het bewaren niet schenen te verdienen, —
wat oude schilderijen van den tweeden rang enz. enz.

Wie ter wereld is in staat, om uit zulk een rommel een dragelijk
geheel te vormen? De laatste zal ik zijn om tegen te spreken, dat zich
onder dien rommel soms bevinden kunstwerken van den eersten rang,
wier redding het bestaan van lokale musea reeds op zich zelf meer
dan rechtvaardigen zou. De laatste ook om tegen te spreken, dat menig
 
Annotationen