Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 1.1899-1900

DOI issue:
Nr. 5
DOI article:
Six, Jan: Verzameling Van der Hoop, Albert Cuyp's gezicht op Dordrecht
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17407#0166

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
155

hij mijn tegenspraak in het Handelsblad van 21 September 1897
vermeld had. Thans wensch ik te herhalen, wat ik toen schreef, dat ik
niets in dit stuk kan vinden wat op het werk van een copiist wijst en
kortelijks het betoog van den heer Hofstede de Groot beantwoorden.

Ten eerste staat volgens hem deze copie zoover ten achter bij
het meesterlijk origineel, dat tot de 6 of 7 allergrootste meesterwerken
van Cuyp behoort, dat aan een eigenhandige herhaling niet te denken
valt. Dit is geheel een zaak van smaak, waarin ik het met den schrijver
niet eens ben, anderen mogelijk wel, maar die bij een meester «zoo
ongelijkmatig van kwaliteit« als Cuyp niets, in het geheel niets bewijst.
Maar bovendien de schilderij bij Captain Holford, in zijn geheel, is mij
te bont om die tot de grootste meesterwerken van Cuyp te rekenen. De
helft die met het Amsterdamsche stuk overeenkomt, is iets meer door-
werkt, maar ook iets zwaarder van behandeling, draagt iets minder het
kenmerk van een zeer vlot opgeteekenden indruk van de natuur en zou,
alleen omlijst, veel minder gesloten van compositie zijn, door een afwijking
waarop ik straks terug kom.

Ten tweede wijst de heer Hofstede er op dat in het stukje van
Van der Hoop, liet dwarsschip der Groote Kerk over het hoofd is
gezien, en in Captain Holford's stuk wel degelijk, zij het ook slechts zwak,
is aangegeven. Hij laat er op volgen: «Aan Cuyp zelf, die zijn vaderstad
zoo telkens en telkens weer schilderde, zou een dergelijk verzuim niet
overkomen zijn.«

Nu dit laatste moet juist bewezen worden en is voor een kunstenaar
met Cuyp's aanleg niet zoo maar onbewezen aan te nemen. Het was
hem toch om het licht-effect, niet om bouwkunstige vormen te doen.
Hij kan trouwens de fout op zijn schets bemerkt en op het meer
uitvoerige stuk verbeterd hebben. Zeer in het oogvallend heeft hij dit
niet gedaan, bij de vele kleine onbelangrijke afwijkingen, die ik tusschen
beide stukken opmerkte, is mij deze ontgaan.

Maar ware de stelling, van den heer Hofstede de Groot juist,
dan zouden geen van beide stukken van Cuyp kunnen wezen. In beide
toch is met de vormen van de Groothoofdspoort te Dordrecht zoo
verbazend vrij omgesprongen dat er geheel iets anders van gemaakt
is, wat Cuyp volgens bovengenoemde leer niet overkomen zou zijn.
Omgekeerd kunnen wij hieruit, dunkt mij, de leering trekken, dat min
of meerdere juistheid in bouwkunstige zaken niets voor of tegen Cuyp
bewijst.

Ten derde zegt de heer Hofstede «de innerlijke bewijzen evenwel,
liggende in de kwaliteiten van het stuk, zijn veel talrijker en sterker.«
De heer Hofstede verwaardigt zich evenwel niet deze geheimenissen aan
^zXprqfanum vulgus mede te deelen. Ik heb een sterk vermoeden dat zij
van dezelfde waarde als de andere geheim gehouden bewijzen zijn en
niet bestaan.
 
Annotationen