Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Hinweis: Ihre bisherige Sitzung ist abgelaufen. Sie arbeiten in einer neuen Sitzung weiter.
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 1.1899-1900

DOI Heft:
Nr. 5
DOI Artikel:
Boekbeoordeeling en Aankondiging
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17407#0179

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
i68

verbeurtverklaring van de bezittingen der schilders in hetzelfde jaar en
nog omtrent andere gebeurtenissen tot 1574 toe, die alle door de
kritiek van den heer van der Haeghen als weggeblazen worden.

Een tweede schier nog belangrijker handschrift in het bezit van
Delbecq was een afschrift van een fragment en uittreksels uit het
vermaarde handschrift van Lucas de Heere, den meester van van Mander,
die «in rijm dese stoffe van het leven der vermaerde schilders by der
handt en aengevangen hadde.« Reeds van Mander heeft vruchtelooze
pogingen gedaan, dit handschrift op te sporen. Sedert is er niet over
gesproken, totdat Delbecq de goegemeente in den waan bracht, dat we
althans gedeeltelijk op de hoogte van den -inhoud konden zijn, want
hij kwam voor den dag met een afschrift dat de voorrede, een lofdicht
en zes coupletten van den tekst bevatte, benevens als uittreksel een
lange lijst van namen met achtergevoegde jaartallen.

Dat deze bescheiden valsch waren1), lag meer voor de hand dan
de pas genoemde archivaliën, maar het is den heer van der Haeghen
gelukt, den zeer recenten tijd van vervalsching te hebben aangetoond.
Eén voorbeeld slechts:

Het lijstje

«Men relateert dat van dese tyden

Engelbre'cht, van Hemsen, te Leydën
Dat Albert Ouwater, Volkaert, Mandyn,

Jacob van Mercken, soo seer benyd,
Alle van Eyckens discipelen syn,«
is kennelijk ontleend aan een dergelijk lijstje in Heinecken's Idéé
générale d'une collection compléte d'estampes, maar niet vóórdat in
18ió Jacobus Koning eenige leesfouten uit Heinecken (die Ouwats
voor Ouwater en Dadin voor Mandin gelezen had) had verbeterd.

Het handschrift zou zich bevonden hebben bij een partij boeken
uit de bibliotheek van zekeren de Potter, waarvan de boekdrukker
Pieter de Goesin in 1824 een catalogus gemaakt heeft. De erfgenamen
van de Potter zouden het echter teruggenomen hebben, vóór de
catalogus werd afgedrukt, zoodat het daarin niet te vinden is, maar de
Goesin zou onderwijl het afschrift en het uittreksel gemaakt hebben.

In 1829 had Delbecq het hs. nog niet, want in een toen ver-
schenen levensbeschrijving van Lucas de Heere wordt er geen melding
van gemaakt, niettegenstaande Delbecq wel genoemd wordt. In 1831
stierf de Goesin; waarschijnlijk eerst na diens dood heeft men gedurfd
zijn naam in het bedrog te betrekken.

1) Vooral de naamlijst draagt de sporen van valschheid. Er paradeert b.v. op Cornelis
van Oostzaan (1380) en Engelbrecht van Leyden (1384), beiden ontleend aan de namen hunner
beroemde zonen. Herman Muller is er geplaatst op 1570, zijn zoon Jan Muller op 1571.
 
Annotationen