Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 1.1899-1900

DOI issue:
Nr. 6
DOI article:
Een viertal punten van algemeen Oudheidkundig belang
DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.17407#0206

DWork-Logo
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
195

veel te veel. In een gesprek met een buitenlandsche kunstautoriteit
meende deze, dat van de pl. m. 2000 schilderijen meer dan de helft
weg moest om een dragelijke kunstverzameling te krijgen. Spreker meent
dat men met een derde (pl. m. 700 schilderijen) reeds zeer ver zou
komen.

Nu kan veel, dat in het Rijksmuseum zeer goed gemist kan
worden, op een andere plaats zeer welkom zijn.

Zoo b.v. een portret van den Delftschen Secretaris Van der
Dussen, als copie naar Jan van Scorel te Amsterdam totaliter over-
bodig, doch dat in Delft, — een conterfeitsel van H. Liberti, den
organist uit Groningen, copie naar Ant. van Dijck, dat in deze stad
beter op zijn plaats zou zijn. Ook is er onder de elf Berchems en de
vijf Willem Romeijns, die de catalogus optelt, allicht een stuk, dat
gemist kan worden en in hun beider vaderstad Haarlem welkom zou
zijn, evenals één van het dozijn Hondecoeters zonder schade naar
Utrecht zou kunnen verhuizen. Van twee volkomen gelijkwaardige visch-
stukken van Pieter van Noort, zoude men één aan Leiden in bruikleen
kunnen geven en zoo nog talrijke andere gevallen, te veel om op te
noemen.

Dit systeem van uitleenen door den staat aan provinciale en
stedelijke musea is volstrekt niet nieuw. In Frankrijk en Duitschland
wordt het sinds lang toegepast. Spreker citeert uit het aanhangsel van
den laatsten catalogus van het Berlijnsche museum een reeks van
instellingen tot in de meest afgelegen plaatsen van Pruisen, die door
bruikleenen gebeneficieerd zijn.

Spreker herinnert zich dat eenige jaren geleden door den direc-
teur van het Mauritshuis een voorstel aan de regeering is gedaan om
het eenig bekend schilderij van den Haagschen schilder Johannes
Rosenhagen, dat in artistieke qualiteit niet hoog genoeg staat voor het
Kon. Kabinet van Schilderijen en dientengevolge in het depot was
opgeborgen, in bruikleen te geven aan het Haagsche gemeentemuseum,
waarvoor het als unikum een zekere waarde zou hebben. De regeering
heeft daar toen bezwaar tegen gemaakt.

De inzichten der . regeering kunnen evenwel veranderen als er
aanvragen van buiten inkomen, zooals zij bijv. ook veranderd zijn ten
aanzien van het uitleenen van kunstvoorwerpen aan tentoonstellingen.
Vroeger werd er kategorisch bezwaar tegen gemaakt, doch sinds de
Rembrandt-tentoonstelling en die gewijd aan de geschiedenis van het Ne-
derlandsche Zeewezen schijnt ieder geval afzonderlijk te worden overwogen.

en historische elementen bestaat en bestaan moet. Dit is een waarheid als een küe, tlie
met wellicht één uitsondering door niemand, allerminst door mij, ooit ontkend is. Gaarne ontving
ik thans van de redactie een antwoord op de vraag in welk opzicht door deze openlijke erken-
ning veel vroeger voorgevallen geharrewar verklaard is. C. H. D. G.
 
Annotationen