i9+
als zij zouden blijken het algemeen belang te belemmeren, herzien
kunnen worden. Even goed als bijv. de wet bepaalt, dat sommige
testamentaire bepalingen in particuliere testamenten, zooals die der
onverkoopbaarheid, niet geldig zijn, zoude zij ook kunnen bepalen, dat
alle beperkende stipulaties in erflatingen aan den staat of openbare
lichamen om een bepaald aantal jaren aan herziening onderworpen zijn.
Een eerste schrede om tot dit resultaat tc geraken en een schrede
die geacht kan worden op den weg van den Oudheidkundigen Pond
te liggen, zou zijn, om door een deskundig persoon al dergelijke
belemmerende bepalingen te verzamelen en toe te lichten.
Het tweede punt door den heer De Groot ter sprake gebracht,
handelt over het in bruikleen geven van kunstvoorwerpen door den
staat aan provinciale of stedelijke musea. Als voorbeeld haalt spreker
het Rijksmuseum van schilderijen te Amsterdam aan, dat overvol is en
door die overvolte vermoeiend op den bezoeker werkt.
Spreker maakt met zijne hoorders in den geest een rondgang
door de zalen, te beginnen met de pastelteekeningen van Liotard
en Tischbein, voorts door kabinetjes met iye eeuwsche kunst, een
collectie schildersportretten, weer een andere afdeeling, dan familie-
portretten Van de Poll en Van Citters, de keurcollectie Van der Hoop,
de slechte moderne schilderijen daartoe behoorende, nog een zaaltje
Van der Hoop, dan Dupper en Van de Poll, voor de afwisseling eens
Oranje-portretten, een zaal met Marine- en Krijgsbedrijven, de Nacht-
wachtzaal, de internationale zaal, een chronologische reeks Hollandsche
kunst, een zaal met schutters en regentenstukken, de Staalmeesters en
eindelijk weer een reeks vertrekjes met z.g. kabinetstukjes, waarbij dan
nog de zij-vertrekken van de z.g. eere-galerij onbezocht blijven. Een
dergelijke rondgang is een corvée, in de eerste plaats omdat er geen
spoor van systeem in de opstelling te erkennen is.1) Eene scheiding in
een zuivere kunstverzameling aan de eene zijde en een historische
(krijgsbedrijven, portretten van beroemde mannen, topografische voor-
stellingen, stukken van kunsthistorische curiositeit) aan de andere zijde
zou reeds veel van het euvel wegnemen.2) Maar zelfs dan is er nog
1) Eerst na het houden dezer voordracht is mij het vierde nummer van het Bulletin
in handen gekomen, waarin van andere zijde getracht wordt de. tegenwoordige indeeling te moti-
veeren. Ik kan mij door het daar geschrevene niet voor overtuigd verklaren en betreur slechts
dat de schrijver, ter vergadering aanwezig, niet heeft kunnen goedvinden, daar mijne beden-
kingen te weerleggen. C. H. d. G.
2) Naar aanleiding van dit gezegde, las men in de Kroniek van 1 Juli de volgende
zinsnede:
„Wanneer de heer de Groot wat de prenten-verzameling aangaat openlijk erkennen
„wil, dat het twee verschillende dingen zijn: een verzameling van werkelijke prentkunst
„en een hulpbureau voor historisch onderzoek te hebben, dan is daarmede niet alleen veel
„vroeger voorgevallen geharrewar verklaard en gedeeltelijk geëffend maar krijgt zijn klacht
„over de tweeslachtigheid der schilderijen-collectie ook nog meer autoriteit."
Gaarne wil ik openlijk erkennen dat ook het Amsterdamsche Prentenkabinet uit kunst-
als zij zouden blijken het algemeen belang te belemmeren, herzien
kunnen worden. Even goed als bijv. de wet bepaalt, dat sommige
testamentaire bepalingen in particuliere testamenten, zooals die der
onverkoopbaarheid, niet geldig zijn, zoude zij ook kunnen bepalen, dat
alle beperkende stipulaties in erflatingen aan den staat of openbare
lichamen om een bepaald aantal jaren aan herziening onderworpen zijn.
Een eerste schrede om tot dit resultaat tc geraken en een schrede
die geacht kan worden op den weg van den Oudheidkundigen Pond
te liggen, zou zijn, om door een deskundig persoon al dergelijke
belemmerende bepalingen te verzamelen en toe te lichten.
Het tweede punt door den heer De Groot ter sprake gebracht,
handelt over het in bruikleen geven van kunstvoorwerpen door den
staat aan provinciale of stedelijke musea. Als voorbeeld haalt spreker
het Rijksmuseum van schilderijen te Amsterdam aan, dat overvol is en
door die overvolte vermoeiend op den bezoeker werkt.
Spreker maakt met zijne hoorders in den geest een rondgang
door de zalen, te beginnen met de pastelteekeningen van Liotard
en Tischbein, voorts door kabinetjes met iye eeuwsche kunst, een
collectie schildersportretten, weer een andere afdeeling, dan familie-
portretten Van de Poll en Van Citters, de keurcollectie Van der Hoop,
de slechte moderne schilderijen daartoe behoorende, nog een zaaltje
Van der Hoop, dan Dupper en Van de Poll, voor de afwisseling eens
Oranje-portretten, een zaal met Marine- en Krijgsbedrijven, de Nacht-
wachtzaal, de internationale zaal, een chronologische reeks Hollandsche
kunst, een zaal met schutters en regentenstukken, de Staalmeesters en
eindelijk weer een reeks vertrekjes met z.g. kabinetstukjes, waarbij dan
nog de zij-vertrekken van de z.g. eere-galerij onbezocht blijven. Een
dergelijke rondgang is een corvée, in de eerste plaats omdat er geen
spoor van systeem in de opstelling te erkennen is.1) Eene scheiding in
een zuivere kunstverzameling aan de eene zijde en een historische
(krijgsbedrijven, portretten van beroemde mannen, topografische voor-
stellingen, stukken van kunsthistorische curiositeit) aan de andere zijde
zou reeds veel van het euvel wegnemen.2) Maar zelfs dan is er nog
1) Eerst na het houden dezer voordracht is mij het vierde nummer van het Bulletin
in handen gekomen, waarin van andere zijde getracht wordt de. tegenwoordige indeeling te moti-
veeren. Ik kan mij door het daar geschrevene niet voor overtuigd verklaren en betreur slechts
dat de schrijver, ter vergadering aanwezig, niet heeft kunnen goedvinden, daar mijne beden-
kingen te weerleggen. C. H. d. G.
2) Naar aanleiding van dit gezegde, las men in de Kroniek van 1 Juli de volgende
zinsnede:
„Wanneer de heer de Groot wat de prenten-verzameling aangaat openlijk erkennen
„wil, dat het twee verschillende dingen zijn: een verzameling van werkelijke prentkunst
„en een hulpbureau voor historisch onderzoek te hebben, dan is daarmede niet alleen veel
„vroeger voorgevallen geharrewar verklaard en gedeeltelijk geëffend maar krijgt zijn klacht
„over de tweeslachtigheid der schilderijen-collectie ook nog meer autoriteit."
Gaarne wil ik openlijk erkennen dat ook het Amsterdamsche Prentenkabinet uit kunst-