Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.1900-1901

DOI Heft:
Nr. 1
DOI Artikel:
Tentoonstellingen
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17408#0057

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
5 2

worden; deze versiering bewijst althans dat de werkman wist wat hij
deed, dat hij het oude produkt bewonderde.

Een goeden indruk, juist weer wegens den eenvoud van versiering
en de kranigheid van vormen, maken sommige drinkkroezen. Het meest
trof ons de kroes met omschrift: «Maria Amam Pier bosu(m) en Bauck
Winia Anno XVc ende V« (No. 74.). De breed uitloopende monding is
hier in prachtige verhouding tot de hoogte en het sober aangebracht
ornamentwerk is juist genoeg om het gaaf geklopte metaal te releveeren.

Er zijn meer voorbeelden van zulk graveerwerk, wij herinneren
aan de koffiekan en de roomkom onder Nos. 171 en 205, bij het zien
waarvan wij ons afgevraagd hebben, waarom men deze wijze van ver-
siering hcelemaal niet meer in praktijk brengt. Den werkman die een
goed geklopt glad stuk werk kan maken, komt, dunkt ons, evenveel
voldoening van zijn arbeid toe, wanneer hij maar leven in zijn vormen
heeft weten te brengen, als aan den drijver van min of meer gecompli-
ceerde ornamenten, en hij kan er dan ook niets op tegen hebben dat
eenige gravure zich over het zilver komt bewegen.

Inderdaad de latere eeuwen hebben wel eens misbruik gemaakt
van het gedreven ornament en bij menig voorwerp wordt men kriebelig
gestemd door die opeengedrongen blaadjes en krulletjes, soms nog
tegen een gegranuleerden achtergrond. De besten, de Lely's o. a. doen
natuurlijk wat zij willen en kunnen ook in dit genre ons boeien,
maar toch zonden wij met het stellen van hun werk als voorbeeld voor
den modernen zilversmid voorzichtig willen zijn.

Op een gedreven schotel wenschen wij in het bijzonder de aan-
dacht te vestigen, echt Friesch werk, met het merk van Bolsward,
vermoedelijk door den drijver Baart, uit het derde kwartaal van de
17° eeuw (No. 70). Het ronde middenstuk met twee engeltjes laten wij
daar, maar de rand met acht gewelfde vakken, ieder versierd met één
bloem, is een voorbeeld van gevoelig drijfwerk. Een tulp deed ons
denken aan het prachtstuk van Lutma, den tulpenbeker in de verzameling
Six te Amsterdam. Een fraaier, of zelfs een even fraai voorbeeld van
bloemornament, waar o. a. de Augsburgsche artiesten zich zoo aan te
buiten gingen, is ons niet bekend.

Op deze tentoonstelling mochten natuurlijk de schatten van het
Popta-Gasthuis te Marsum niet ontbreken, het Friesch museum, dat ze
in bruikleen heeft, stond ze af.

De tentoonstelling, met het bovenlicht, laat weinig te wenschen
over en toen wij die stukken wederom voor ons zagen, waren wij op
nieuw getroffen door een zeker decoratief effect. De beide schotels en
en de schenkkan, als getuigen van den lust in weelde onzer voorvaderen,
zijn met de zoogen. schotel en kan van Tromp in het Nederlandsch
Museum te Amsterdam, de meest portante stukken in ons land. Dit op
den voorgrond gezet, zal het ons vergund zijn kritiek op de kunstwaarde
 
Annotationen