Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.1900-1901

DOI issue:
Nr. 4
DOI article:
Boekbeoordeeling en Aankondiging
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17408#0166

DWork-Logo
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
ióo

Boekbeoordeeling en Aankondiging.

Op blz. 76 van den tweeden jaargang van het Ruleetin, uitge-
geven door den Nhd. Oudheidk. Rond, vond ik eene beoordeeling van
de «Noord-Hollandsehe Oudhedcn«, uitgegeven door het Kon. Oud-
heidk. Genootschap.

Voor zoo verre deze beoordeeling betreft de wijze van uitvoering
laat ik hare beantwoording ') volgaarne over aan de bewerkers zeiven,
doch wat aangaat de «opzet van het werk«, zooals de beoordeelaar het
noemt, de regelen aangeven in de voorrede van het eerste stuk, be-
schouw ik mij, als lid der Commissie ad hoe, mede verantwoordelijk.

In die voorrede vindt de beoordeelaar, de heer Jan Kalf, «even-
veel fouten als beginselen*.

Ik moet doen opmerken dal in die voorrede niet zoo zeer
theoretische beginselen zijn ontwikkeld, maar eenvoudig is medegedeeld
wat wij ons voorstelden te geven en waarom wij niet meer gaven. Wie
belang stelt in de zaak leze de voorrede in haar geheel. Men zie ook
het jaartal dat op het titelblad staat: 1891. De «opzet* dagteekent dus
van tien jaar geleden. Toen mocht dc oudheidkundige wetenschap in
Nederland zich nog niet verhoovaardigen op het bezit van een beoefe-
naar van de kennis des heeren Kalf, en de heeren Pit en Moes, leden
der Rulletin-redactie, die hem thans uitnoodigde den arbeid van het
Kon. Oudh. Gen. te bespreken, waren, de eerste in het buitenland, de
andere pas uit Rotterdam gekomen in een werkkring die weinig vrijen
tijd overliet. Het was dus buiten de schuld des GeDOOtschaps, dat hel
toenmaals de voorlichting dier heeren ontbeerde.

Doch ik hoop hen te overtuigen dat, al moesten wij op heden
beginnen, er toch nog redenen zouden zijn om een werk aan te vangen
van dien aard als onze Commissie zich voorstelde en om die taak op
le vatten zooals zij dit deed.

Wat toch zijn de grieven van den heer K tegen ons werkplan?
De eerste grief is, dat wij goed vonden dat de bewerkers zich strikt
hielden aan de eigen aanschouwing en dat wc ons niet verbonden om
gedrukte werken *of geschreven stukken te raadplegen, die over de door
ons te beschrijven gebouwen mochten bestaan. Dit schijnt in den eersten
opslag een minder wenschelijke regel, en het heeft ons ook wel iets
gekost om deze wijze van werken aan te nemen. Doch wij moesten

1) De heer Weissman gal die reeds in het Bouwkundig Weekblad, „Dé Opmerker"
van 8 December 1900.
 
Annotationen