Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.1900-1901

DOI Heft:
Nr. 2
DOI Artikel:
Boekbeoordeeling en Aankondiging
DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.17408#0082

DWork-Logo
Überblick
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
77

Bij dezen stand van zaken is het duidelijk, dat een onderneming
als het boek, waarvan de titel hierboven staat, allereerst met zekere
eerbiedige toejuiching wordt ontvangen, dat men er blij mee is en zelfs
geneigd den samenstellers veel te vergeven.

Leest men dan in de voorrede (bij het eerste deel), dat de
schrijvers hun taak belangeloos vervulden, dan voelt men zich eigenlijk
den moed tot critici; geheel ontzinken.

Rijper beraad echter voert tot een andere meening. Want als
men bedenkt, dat dit werk wordt uitgegeven door een der belangrijkste
oudheidkundige vereenigingen van Nederland, dat liet Ministerie van
Binnenlandsche Zaken zijne verzamelingen beschikbaar stelde, dat Provin-
ciale .Staten de uitgave subsidieerden, dan blijkt dat dit boek een blijvend
karakter draagt, dat het beschouwd 111014 worden als begin van de
inventarisatie der Nederlandsche monumenten, dat het in ieder geval
voor een andere Studie over hetzelfde onderwerp vooreerst den weg
heefl belemmerd. Of zou men bij hel gewestelijk bestuur kunnen aan-
komen niet een nieuw verzoek 0111 ondersteuning, zonder de zekerheid
van het bescheid, dat het werk reeds gedaan en de steun dus over-
bodig is geworden?

Zoodat ik, toen de redactie van dit tijdschrift mij uitnoodigde
het boek der heeren Van Arkel en Weissnian te bespreken, gemeend
heb met geen andere overwegingen te moeten rekenen dan die van de
eischen van het onderwerp.

( )ver den opzet van het werk leert de voorrede, dal de samen-
stellers uitgingen van liet beginsel «uitsluitend datgene te geven wat
hen uil eigen aanschouwing bleek, zonder zich in te laten met bijzonder-
heden, die uil topografische werken of archieven zouden kunnen geput
worden-;; dat alleen werken van vóór 1700 zouden worden opgenomen,
-waarbij echter uitzonderingen zijn toegelaten voor werken der achttiende
eeuw, die bizondere kunstwaarde bezitten ol als merkwaardige typen
vermelding verdienen . en eindelijk dat «beeldhouwwerken, schilderijen,
kerkmeuhelen enz. in den regel zijn vermeld, voor zooverre zij bij hel
gebouw behöoren en met zijn bestemming in verband staan. ;

Ziedaar, wil mij voorkomen, even vele fouten als beginselen.

Niemand kan eischen van de schrijvers van een werk als dit, dat
zij over elk monument archiefstudie gaan maken, maar een volledige
bekendheid niet en zelfs aanwijzing van alle gedrukte bronnen is toch
ongetwijfeld onmisbaar. W aartoe het opzettelijk verwaarloozen hiervan
leidt, heb ik indertijd aan een sprekend voorbeeld (de Westerkerk te
Zaandam) kunnen demonstreeren. ') hen enkele spitsboog en een ietwat

1) Zie: De Kroniek, jaargang 1Ü99, blz. 59.
 
Annotationen