Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.1900-1901

DOI Heft:
Nr. 3
DOI Artikel:
Overvoorde, J. C.: Bescherming van Monumenten, [2]
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17408#0124

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
118

«In weerwil vau die herhaalde uitnoodigingen. verzuimen vele
gemeentebesturen daaraan gevolg te geven en worden bij voortduring
oude gebouwen, welke voor de kennis onzer kunst of onzer ge-
schiedenis belangrijk kunnen zijn, gesloopt of hersteld, zonder dat
daarvan opmetingen gedaan of afbeeldingen vervaardigd worden.

«Volgens mededceling des ministers meenen somtijds de Ge-
meentebesturen dit verzuim te kunnen verdedigen door de bewering
dat de bedoelde gebouwen geen waarde voor kunst of geschiedenis
bezitten, doch de minister meent dat daarmede geen genoegen kan
genomen worden, omdat de Gemeentebesturen niet altijd in staat
zijn die waarde te beoordeelen; een klein — en oppervlakkig be-
schouwd — onbelangrijk gebouw, kan vaak voor de kennis onzer
oude architectuur gewichtige gegevens opleveren.

«Met verwijzing naar mijne circulaires van den 15den Februari
1880, An°. 230 (ie afd.) en van den 27sten Januari 1888, A n°. 124,
(iu afd.) heb ik de eer u dringend uit te noodigen in voorkomende
gevallen stipt naar den wensch des ministers te handelen.«

De herhaling van dergelijke aanschrijvingen in t88o, 1888 en
1889 bewijst genoeg hoe weinig hieraan gevolg gegeven werd. Het is
dan ook meer geluk dan wijsheid, indien de regeering door tijdige,
officieele kennisgeving het dreigend gevaar kan bezweren. Wanneer dit
gebeurt geschiedt het meestal door de talrijke persoonlijke relaties van
den referendaris, die, gesteund door andere belangstellenden, het onheil
weet af te weren. fs de regcering hiermede echter gedekt? Mag zij bij
een zoo groot kunstbelang afhankelijk zijn van hetgeen een ambtenaar
als particulier persoon weet te bereiken? Of wordt het niet meer dan
tijd, dat er eene regeling getroffen worde om, althans zooveel mogelijk,
te verzekeren, dat men in staat zij te oordeelen en zoo noodig in
te grijpen, vóór dat reeds zooveel is vernietigd of verknoeid, dat behoud
onmogelijk blijkt?

Een wettelijke regeling zal steeds bezwaren ontmoeten, omdat zij
een beperking medebrengt van het privaat bezit. Vandaar dat het zeer
uitvoerige Italiaansche ontwerp van 1872 nog steeds ontwerp bleef.
Men zal dus verplicht zijn dit ingrijpen te beperken tot het hoog
noodige, wil men een Kamer vinden die het ontwerp sanctioneert, en
cene bevolking, die medewerkt bij de uitvoering. Doch waar men niet
meer vraagt dan noodzakelijk blijkt, mag men daar ook niet medewer-
king van den wetgever verwachten om vandalisme te keeren, waar het
zich vergrijpt aan het hoogste goed van het volk? Mag men daar niet
verwachten dat het nationaal gevoel hem den blijvenden roem van het
vaderland doe stellen boven het mogelijk tijdelijk voordcel van den
bezitter? Mogen wij daar niet onderschrijven de woorden van minister
Correnti, bij de indiening van het Italiaansche ontwerp, dat een wet,
 
Annotationen