Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.1900-1901

DOI Heft:
Nr. 4
DOI Artikel:
Kalf, Jan: De Textiele kunst in het Nederlandsch Museum, [2]
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17408#0159

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
iS3

lijk reliëf, architectuur-fragmenten, landschappen, kortom een volledige
ontkenning van elk wezenlijk begrip van vlakversiering. De dikwijls nog
prachtige kleuren maken soms van deze zonderlinge producten van
gedachteloosheid mooie dingen, de luister der kostbare grondstoffen
laat hen een streeling blijven voor het oog — maar alle logiek ontbreekt
hun geheel.

Wel lang heeft het echter geduurd, vóór deze naturalistische ten-
denz geheel overheerschend was geworden. Zelfs in den tijd van
Lodewijk XV zijn er nog vrij-zuiver ornamentaal versierde stoffen ge-
weven, gelijk onze verzameling aan een paar voorbeelden kan laten zien.

Tusschen beide strevingen in, staan de omstreeks het midden
der XVIIIe eeuw bloeiende imitaties van Chineesche motieven. Er is in
die pagoden, leeuwen, draken en landschappen nog altijd eenig streven
naar styleering merkbaar, evengoed als bij het door denzelfden geest
geinspireerde gelijktijdige, of iets oudere Delftsch.

Met Lodewijk XVI wordt de ondergang van het textiel ornament
volkomen.

De dikwijls in vertikale banen verdeelde stof, draagt kleine
bouquetten, vaak aan linten gestrikt, en de liefde voor een gekunsteld
pastoraal leven voegt daar attributen van jacht en visscherij, herders-
fluiten en luiten bij. De kleuren worden week: wit, lichtblauw en rose
domineeren.

Een laatste wijziging van het patroon — onder den invloed dei-
ontdekking van Pompejaansche muurschilderingen — is in onze verza-
meling niet vertegenwoordigd.

Zooals blijkt, is de collectie, hoe gering ook, toch in staat een
vrij voldoend overzicht te geven van de geschiedenis der weefselorna-
namentiek sinds het midden der XVIe eeuw. Voor de XVIIIe eeuw is
dat zelfs vrij volledig, indien men ook de belangrijke verzameling klee-
dingstukken in de historische afdeeling, de bekleeding der meubelen
en een kamerbehangsel als van zaal 153 in de beschouwing opneemt.

Jammer maar, dat het juist het langzaam verval der kunst is,
dat op deze wijze bestudeerd kan worden. De periode van opkomst
en bloei is in nog veel te schaarschc specimina voorgesteld en al zie
ik niet in, dat het noodzakelijk zou zijn er naar te streven, die in een zoo
volledig mogelijke serie weer te geven — wat thans ook al vrij ondoenlijk
is geworden — eene stelselmatige aanvulling der collectie zal zich toch
vooral op de oudere geschiedenis der weefkunst hebben toe te leggen.

Eerst dan kan de verzameling voor de hedendaagsche gebruiks-
kunst van grooter belang worden. Want dan zullen de goede beginselen
voor weefsclversiering, die spreken zoowel uit den stijl van het ornament
als uit de, met groote empirische kennis van de kleurenwerking gekozen,
kleurcombinaties, de sterkende les van het goede voorbeeld prediken.

Jan Kalf.
 
Annotationen