124
die der vierde verdieping, wijkt af van de bouwwijze der overige ver-
diepingen.
In liet midden van den gelijkvloers gelegen westgevel is een uit vele
geledingen bestaand profiel aanwezig, van welke geledingen sommige een
dubbelen ingang omvatten, andere een daarboven geplaatst spitsboogvormig
venster omsluiten, weer andere (nl de buitenste) een verhoogden spitsboog
te aanschouwen geven, waaraan traceeringen in den vorm van kantwerk
voorkomen. Het overige gedeelte van den gevel heeft een aantal nissen,
waarvan de smalle lizenen, van profielen voorzien, in de kraagsteenen
onder de balustrade eindigen.
Hoewel de buitenste vensterprofileering brutaalweg dc nissen en lizenen
doorsnijdt, kan men hier toch niet uit besluiten, dat dit venster later is
aangebracht, daar de toogblokken constructief goed met de lizenen zijn
verbonden en de inwendige hooge torenruimte slechts van dit enkele venster
haar hoofdlicht ontvangt, hetgeen er op wijst, dat dit venster van het begin
af deze afmeting moet hebben gehad.
De vierde verdieping is in afwijking van de overige geheel in witte
steen opgetrokken, heeft afgeschuinde hoeken en is aan alle zijden versierd
met nissen, die door eenvoudige traceeringen zijn afgedekt.
Van den toren kunnen wij nog de volgende afmetingen opgeven :
De vloer der eerste balustrade bevindt zich op 14.50 M. boven den
beganen grond, die der tweede op 28 M.; het loopvlak achter den derden
omgang ligt op 42.50 M. hoogte, terwijl de vierde omgang op 56.50 M.,
de vijfde op 62.50 M. en de zesde op 67 M. hoogte zijn gelegen.
Ook de contreforten van den toren hebben veel van hare schoonheid
verloren, doordat veel tufsteen verweerd en afgebrokkeld is, en — hoewel
op vele plaatsen nog aanwezig — ook de witte steen hier en daar reeds
begint te verdwijnen.
De ontwikkeling en overgangen der contreforten laten zich echter nog
goed volgen, zoodat bij eene eventueele restauratie hiermede geen moeilijk-
heden zullen worden ondervonden ; alleen de contrefort-oplossing ter hoogte
der eerste balustrade zal eenige studie en nadenken vereischen.
Thans, nu reeds van tijd tot tijd loszittende steenen en afbrokkelende
stukken afvallen, wordt het meer dan tijd, dat tot eene degelijke herstelling
wordt overgegaan; doch het is dan te hopen, dat deze restauratie beter
en met ruimer middelen moge worden uitgevoerd dan in 1868 het geval
is geweest, toen men, na eenige duizenden guldens verwerkt te hebben,
plotseling het werk staakte. 1)
Hoe weinig men in die jaren gevoelde voor het schoone van den
toren, blijkt ten duidelijkste uit de notulen der Gemeenteraadszitting van
11 Juni 1867, waarin de Burgemeester het voorstel deed »o//i den grooten
1) Mr. J. \V. Staats Evers zegt in Gelde/iaiuV's voormalige steden ten onrechte,
dat de restauratie van 1868 op kosten van het Rijk werd aangevangen.
die der vierde verdieping, wijkt af van de bouwwijze der overige ver-
diepingen.
In liet midden van den gelijkvloers gelegen westgevel is een uit vele
geledingen bestaand profiel aanwezig, van welke geledingen sommige een
dubbelen ingang omvatten, andere een daarboven geplaatst spitsboogvormig
venster omsluiten, weer andere (nl de buitenste) een verhoogden spitsboog
te aanschouwen geven, waaraan traceeringen in den vorm van kantwerk
voorkomen. Het overige gedeelte van den gevel heeft een aantal nissen,
waarvan de smalle lizenen, van profielen voorzien, in de kraagsteenen
onder de balustrade eindigen.
Hoewel de buitenste vensterprofileering brutaalweg dc nissen en lizenen
doorsnijdt, kan men hier toch niet uit besluiten, dat dit venster later is
aangebracht, daar de toogblokken constructief goed met de lizenen zijn
verbonden en de inwendige hooge torenruimte slechts van dit enkele venster
haar hoofdlicht ontvangt, hetgeen er op wijst, dat dit venster van het begin
af deze afmeting moet hebben gehad.
De vierde verdieping is in afwijking van de overige geheel in witte
steen opgetrokken, heeft afgeschuinde hoeken en is aan alle zijden versierd
met nissen, die door eenvoudige traceeringen zijn afgedekt.
Van den toren kunnen wij nog de volgende afmetingen opgeven :
De vloer der eerste balustrade bevindt zich op 14.50 M. boven den
beganen grond, die der tweede op 28 M.; het loopvlak achter den derden
omgang ligt op 42.50 M. hoogte, terwijl de vierde omgang op 56.50 M.,
de vijfde op 62.50 M. en de zesde op 67 M. hoogte zijn gelegen.
Ook de contreforten van den toren hebben veel van hare schoonheid
verloren, doordat veel tufsteen verweerd en afgebrokkeld is, en — hoewel
op vele plaatsen nog aanwezig — ook de witte steen hier en daar reeds
begint te verdwijnen.
De ontwikkeling en overgangen der contreforten laten zich echter nog
goed volgen, zoodat bij eene eventueele restauratie hiermede geen moeilijk-
heden zullen worden ondervonden ; alleen de contrefort-oplossing ter hoogte
der eerste balustrade zal eenige studie en nadenken vereischen.
Thans, nu reeds van tijd tot tijd loszittende steenen en afbrokkelende
stukken afvallen, wordt het meer dan tijd, dat tot eene degelijke herstelling
wordt overgegaan; doch het is dan te hopen, dat deze restauratie beter
en met ruimer middelen moge worden uitgevoerd dan in 1868 het geval
is geweest, toen men, na eenige duizenden guldens verwerkt te hebben,
plotseling het werk staakte. 1)
Hoe weinig men in die jaren gevoelde voor het schoone van den
toren, blijkt ten duidelijkste uit de notulen der Gemeenteraadszitting van
11 Juni 1867, waarin de Burgemeester het voorstel deed »o//i den grooten
1) Mr. J. \V. Staats Evers zegt in Gelde/iaiuV's voormalige steden ten onrechte,
dat de restauratie van 1868 op kosten van het Rijk werd aangevangen.